- Instructie Fedasil start terugkeertraject voor asielzoekers
- Nieuwe instructie over einde en verlenging materiële hulp voor asielzoekers en over overgang naar financiële steun
- Uitgeprocedeerde LOI-bewoners: toepassing van SEFOR in LOI (tot 1 september)
- Recht op inkomensgarantie voor ouderen (IGO) gewijzigd voor vreemdelingen
- Grondwettelijk Hof verwerpt beroep tot vernietiging van art. 9ter
- RvV kent Afghaanse asielzoeker vluchtelingenstatus toe
1. Instructie Fedasil start terugkeertraject voor asielzoekers
- Vanaf 1 augustus 2012 starten alle opvangstructuren van het Fedasil-netwerk met terugkeerbegeleiding voor asielzoekers.
- Vanaf 1 september 2012 worden afgewezen asielzoekers ook overgeplaatst naar terugkeerplaatsen in 4 federale opvangcentra.
De wet van 19 januari 2012 heeft een terugkeertraject ingevoerd in de Opvangwet van 12 januari 2007. Dat houdt in dat aan asielzoekers een terugkeerbegeleiding wordt aangeboden in de opvangstructuren waarbij de nadruk ligt op de vrijwillige terugkeer. Voortaan maakt terugkeerbegeleiding integraal deel uit van de begeleiding door de maatschappelijk werkers in de opvangstructuren.
De instructie betreffende terugkeertraject en terugkeerplaatsen voor asielzoekers opgevangen in het netwerk van Fedasil legt uit hoe dit terugkeertraject geïmplementeerd wordt in de opvang en hoe het verloopt.
De terugkeerbegeleiding verloopt in verschillende fasen.
Niet-formele fase
De terugkeerbegeleiding start vanaf de indiening van de asielprocedure. Op dat moment wordt de asielzoeker geïnformeerd over wat vrijwillige terugkeer inhoudt.
Formele fase deel I
Binnen 5 dagen na de negatieve beslissing van het CGVS en tijdens de periode van een eventueel schorsend beroep bij de RvV wordt de terugkeerbegeleiding formeel aangeboden. Hiertoe moet de asielzoeker een terugkeertrajectplan (deel I)ondertekenen. Hierbij wordt formeel vastgesteld dat de persoon kennis heeft genomen van de mogelijkheden van het programma van vrijwillige terugkeer.
Wat met versnelde asielprocedure voor veilige landen?
Deze personen volgen enkel de niet-formele fase tijdens hun asielprocedure in een gewone opvangplaats. De verdere formele terugkeerbegeleiding wordt direct aangeboden in de terugkeerplaats (zie hierna).
Formele fase deel II: transfer naar terugkeerplaats
In geval de RvV het schorsend asielberoep verwerpt of het CGVS de asielaanvraag in het kader van een versnelde procedure voor veilige landen niet in overweging heeft genomen, dan start het tweede deel van de formele vrijwillige terugkeerbegeleiding. Hiertoe moet de afgewezen asielzoeker deel II van het terugkeertrajectplan ondertekenen. Let op: een aantal categorieën zijn hiervan vrijgesteld. Deze staan in de instructie.
Deze verdere terugkeerbegeleiding vindt plaats in gespecialiseerde terugkeerplaatsen in 4 federale opvangcentra waarbij Fedasil en DVZ nauw samenwerken (en informatie uitwisselen). Personen die hier terechtkomen, vallen onder de toepassing van de Opvangwet.
Na de beslissing van de RvV zal een tweede uitwijzingsbevel (BGV bijlage 13quinquies) afgeleverd worden en gedurende de uitvoeringstermijn ervan mag er geen repatriëring plaatsvinden en wordt dit terugkeertraject (deel II) uitgevoerd:
- Dag 1 tot 7: invullen identificatiefiche, opstarten van terugkeerdossier en nagaan of bewoner nog lopende verblijfsprocedures heeft
- Dag 7 tot 21: informeren en sensibiliseren over terugkeer. Na 15 dagen in de terugkeerplaats vindt een evaluatie plaats van het terugkeertraject van de persoon (of terugkeer realistisch is, of betrokkene meewerkt, en of er concrete stappen zijn om geldige reisdocumenten te bekomen).
- Dag 21 tot einde:
- positieve evaluatie: dan blijft de maatschappelijk werker van de terugkeerplaats de persoon ondersteunen bij terugkeer
- negatieve evaluatie: dan verschuift de focus naar repatriëring. DVZ neemt dan het voortouw op Fedasil. Na afloop van de termijn van het BGV kan de persoon door de politie gedwongen verwijderd worden (administratieve detentie met het oog op repatriëring).
Opmerking Vluchtelingenwerk Vlaanderen: een tweede BGV kan een termijn hebben van minder dan 30 dagen, in sommige gevallen zelfs geen termijn. Het is onduidelijk hoe het terugkeertraject dan zal plaatsvinden.
Wanneer en voor wie?
De instructie treedt in werking vanaf 1/8/2012. De regels over transfer naar de terugkeerplaatsen treden pas vanaf 1/9/2012 in werking. Personen die in augustus een negatieve beslissing ontvangen op het asielberoep of op een versnelde asielprocedure zullen dus niet overgeplaatst worden naar de terugkeerplaatsen.
De instructie is niet van toepassing op niet-begeleide minderjarigen, en op gezinnen met minderjarige kinderen zonder wettig verblijf die vallen onder het KB van 24 juni 2004.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
2. Nieuwe instructie over einde en verlenging materiële hulp voor asielzoekers en over overgang naar financiële steun
Deze instructie van 13/7/2012 is ook een uitwerking van de wetswijzigingen aan de Opvangwet door de wet van 19 januari 2012. Ze regelt de termijn waarna de bewoner de opvangstructuur moet verlaten en vervangt de instructie van 6 april 2010.
- De nieuwe regels gelden vanaf 1 augustus 2012.
- Op 6 augustus 2012 moeten personen die na 31/3/2012 een beroep bij de Raad van State indienden tegen de afwijzing van een asielaanvraag en die een BGV kregen, de opvang verlaten.
We overlopen de belangrijkste nieuwigheden.
Duur materiële hulp
Het recht op opvang geldt voor de ganse asielprocedure: vanaf de indiening van de asielaanvraag tot en met het onderzoek in volle rechtsmacht door de RvV. In gevolge de wetswijziging van januari 2012 is er geen recht op opvang meer tijdens de beroepstermijn en de behandeling van het beroep in geval van het indienen van een cassatieberoep bij de Raad van State. Men zal de opvang in principe moeten verlaten na afloop van de termijn van het BGV dat betekend wordt na een negatieve beslissing van de RvV.
Praktijk DVZ inzake BGV wordt bevestigd
Dat houdt in dat er dus voortaan na een negatieve beslissing van het CVGS een BGV afgeleverd wordt met een termijn 30 dagen. De oranje kaart zal ingetrokken worden en een bijlage 35 afgeleverd indien een beroep ingediend wordt bij de RvV.
Indien de RvV in volle rechtsmacht een negatieve beslissing neemt, dan wordt er een tweede BGV afgeleverd. Het recht op opvang eindigt na afloop van de termijn die het BGV vermeldt. De termijn kan minder dan 30 dagen bedragen.
Buffer vertrektermijn
De termijn van 5 dagen die gerespecteerd moest worden tussen het einde van de opvang en het verlaten van de opvangstructuur werd opgeheven. Maar Fedasil kan in bepaalde gevallen een vertrektermijn toestaan van 3 werkdagen.
Termijnen van vertrek
De instructie verduidelijkt hoe de termijnen voor de verschillende fasen van de asielprocedure te berekenen en wanneer de bewoner de opvangstructuur moet verlaten. Nieuwigheden betreffen de gevallen wanneer een beroep in volle rechtsmacht ingediend wordt bij de RvV maar dit beroep nog niet werd ingeschreven op de rol, afstand van de asielprocedure wordt gedaan en ingeval van een beslissing van niet-inoverwegingname van de asielaanvraag i.k.v. de versnelde asielprocedure voor veilige landen.
Verlenging van de materiële hulp
Het gewijzigde artikel 7 van de Opvangwet voorziet voortaan 6 situaties waarin de materiële hulp kan worden verlengd. Er kan voortaan geen verlenging van de opvang meer gevraagd worden in geval men een verbintenis tot vrijwillige terugkeer heeft ondertekend. Behalve voor de situatie van familiale eenheid zijn de verlengingen niet van toepassing voor asielzoekers met een bijlage 26quater, 13quater en beslissingen van niet-inoverwegingname ikv procedure lijst veilige landen.
De voorwaarden voor de verschillende verlengingen zijn terug te vinden in de instructie.
Europese onderdanen met een bijlage 26quater en 13quater kunnen zich, uitzonderlijk, wél beroepen op de verlenging van de opvang in geval van zwangerschap. Asielzoekers met een beslissing van niet-inoverwegingname in het kader van een asielprocedure van de lijst veilige landen hebben die mogelijkheid volgens de instructie niet.
Overgang en inwerkingtreding
De instructie treedt in werking op 1 augustus 2012.
Personen die in de opvang verblijven met een hangend cassatieberoep bij de RvSt ingediend voor 31 maart 2012 tegen een beslissing in volle rechtsmacht van de RvV, blijven verder opgevangen.
Personen die een beroep bij de RvSt hebben ingediend na 31 maart 2012 en een BGV hebben gekregen, moeten de opvangstructuur verlaten na het verstrijken van 3 werkdagen na inwerkingtreding van de instructie. Dat is dus op maandag 6 augustus 2012.
Opmerking Kruispunt M-I: mogelijk kunnen deze laatste personen zich beroepen op financiële steun van het OCMW. Het Grondwettelijk Hof bepaalde immers herhaaldelijk dat tijdens een beroep bij RvSt tegen asielweigering het recht op steun niet volledig mag ontzegd worden.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
3. Uitgeprocedeerde LOI-bewoners: toepassing van SEFOR in LOI (tot 1 september)
Het SEFOR-project betekent dat de gemeente, in samenwerking met bureau SEFOR van de Dienst Vreemdelingenzaken, de naleving van de betekende uitwijzingsbevelen opvolgt. Dat betekent concreet dat de gemeente de vreemdeling gaat informeren en sensibiliseren en de voortgang van de voor zijn terugkeer getroffen voorbereidingen gaat opvolgen. Lees meer op www.vvgs.be.
Voor de asielzoekers in de opvangstructuren is er echter een specifieke terugkeerbegeleiding die in samenwerking tussen Fedasil en de DVZ wordt georganiseerd. In dat kader komen er vanaf 1 september 2012 enerzijds open terugkeerplaatsen in vier opvangcentra van Fedasil, en anderzijds zal de DVZ een open terugkeercentrum beheren. In afwachting van het operationeel worden van deze open terugkeerplaatsen bij Fedasil en de opstart van het open terugkeercentrum van de DVZ, wordt de SEFOR-procedure toegepast op de uitgeprocedeerde asielzoekers in een LOI die een uitwijzingsbevel ontvangen.
De gemeente zal de bewoner dus uitnodigen nadat de DVZ de bijlage 13quinquies betekend heeft aan de gekozen woonplaats van de asielzoeker. De eerste bijlage 13quinquies wordt betekend na de negatieve beslissing van het CGVS. Meestal dient de asielzoeker een schorsend beroep in bij de RvV tegen deze CGVS-beslissing. Toch wordt de SEFOR-procedure al opgestart. Dat is een beetje vreemd aangezien de kans klein is dat de asielzoeker open staat voor een vrijwillige terugkeer zolang zijn schorsend beroep nog hangende is.
Bericht van Vereniging Vlaamse Steden en Gemeenten (M-Weter nr.7-2012)
4. Recht op inkomensgarantie voor ouderen (IGO) gewijzigd voor vreemdelingen
Artikel 108 van de Programmawet van 22 juni 2012 (B.S. 28 juni 2012) wijzigt de toegang tot de inkomensgarantie voor ouderen (IGO) voor vreemdelingen die dat recht openen op basis van hun recht op een (te beperkt) pensioen in België.
- Voor de vreemdelingen die recht kunnen hebben op een IGO op basis van hun statuut, zoals bijvoorbeeld een erkend vluchteling, verandert er niets.
- Met ingang van 1 juli 2012 kunnen alleen nog de vreemdelingen die het statuut langdurig ingezetene in België hebben of die in een andere lidstaat van de Europese Unie het statuut langdurig ingezetene hebben en die in België een tweede verblijf gekregen hebben, het recht op IGO openen indien er een recht is op een Belgisch rust- of overlevingspensioen en dat zonder enige voorwaarde wat betreft de duur van de tewerkstelling in België die het recht op het pensioen opent. M.a.w. deze vreemdelingen kunnen recht hebben op een IGO op basis van zeer korte aan de sociale zekerheid onderworpen tewerkstelling in België.
- De andere vreemdelingen waarvan het recht op een IGO afhangt van hun recht op een Belgisch rust- of overlevingspensioen, moeten een loopbaan als werknemer, zelfstandige of ambtenaar van minstens 312 voltijdse dagequivalenten bewijzen.
Voor de OCMW’s betekent dit concreet dat er minder ouderen een beroep zullen kunnen doen op een IGO en dat het OCMW hen indien zij behoeftig zijn een (aanvullend) leefloon of (aanvullende) financiële steun gelijk aan het leefloon zullen moeten toekennen.
Bericht van Vereniging Vlaamse Steden en Gemeenten (M-Weter nr.7-2012)
5. Grondwettelijk Hof verwerpt beroep tot vernietiging van art. 9ter
Particulieren en 4 NGO’s vroegen de gehele of gedeeltelijke vernietiging van art. 9ter van de Vreemdelingenwet.
Op 28 juni 2012 verwierp het Grondwettelijk Hof dit beroep over de volledige lijn.
De ingeroepen elementen werden met de volgende argumenten afgewezen:
- Het verschil van het medisch onderzoek tijdens de 9ter procedure met andere controlegeneeskunde (bv. in kader van arbeidsovereenkomst) is redelijkerwijs verantwoord doordat 9ter niet in dezelfde procedure voorziet als die van de wet op de controlegeneeskunde (13 juni 1999). Het Hof moet wel onderzoeken of de 9ter procedure de betrokken vreemdelingen voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de in het middel aangevoerde grondwets- en verdragsbepalingen.
- Niets wijst erop dat de 9ter procedure afwijkt van de rechten die in de patiëntenwet (22 augustus 2002) zijn vastgelegd. Bovendien zijn zowel de ambtenaar-geneesheer als de door de minister of zijn gemachtigde aangewezen geneesheer of nog de deskundigen die zouden moeten optreden ertoe gehouden de Code van geneeskundige plichtenleer van de Nationale Orde van geneesheren, met inbegrip van de regels inzake onafhankelijkheid en ethiek die daarin worden voorgeschreven, na te leven. In dat opzicht is er geen verschil in behandeling tussen de in 9ter bedoelde vreemdelingen en elke andere patiënt.
- Het Hof heeft in zijn arrest nr. 95/2008 van 26 juni 2008 al verantwoord waarom er een verschil is tussen de 9ter procedure en de subsidiaire bescherming op grond van art. 48/4 Vw. In dit nieuwe arrest gaat het Hof verder in op dit verschil met betrekking tot het standaard medisch attest en het bewijs van identiteit (zie hierna + opmerking onderaan dit bericht):
- Het Hof vindt het verantwoord waarom er in de 9ter procedure wel een standaard medisch attest moet worden voorgelegd en in de aanvraag tot het bekomen van subsidiaire bescherming niet.
- Het verschil in behandeling wordt verantwoord door de aard van het onderzoek dat moet worden gevoerd en dat in de parlementaire voorbereiding als ‘objectief ’ wordt omschreven omdat het is gebaseerd op medische vaststellingen. Bij de beoordeling van die aanvragen wordt niet alleen rekening gehouden met de gezondheidstoestand van de aanvrager maar ook met het adequaat karakter van de medische behandeling in het land van herkomst of in het land van verblijf waar hij naar zou moeten terugkeren.
- Daarnaast kan de vreemdeling wiens 9ter aanvraag wordt geweigerd nog subsidiaire bescherming aanvragen, waarbij van alle bewijsmiddelen gebruik kan worden gemaakt teneinde het reële risico van een onmenselijke en vernederende behandeling bij een terugkeer naar zijn land van herkomst, aan te tonen.
- In dat geval is het door de verzoekende partijen aangeklaagde verschil in behandeling onbestaande.
- Het Hof vindt dat het verantwoord dat er in de 9ter procedure een bewijs van identiteit moet voorgelegd worden en dit niet wordt vereist van een vreemdeling die subsidiaire bescherming aanvraagt en ook niet steeds van een vreemdeling die een 9bis aanvraag indient.
- Het verschil in behandeling met subsidiaire bescherming wordt verantwoord omdat de aanvrager van subsidiaire bescherming zich niet onder de bescherming van dat land kan (of wegens dat risico wil) stellen. Zo kan de situatie waarin deze vreemdeling zich bevindt, van dien aard zijn dat zij het verkrijgen van een dergelijk document zeer moeilijk en zelfs onmogelijk maakt. De vreemdeling die een machtiging tot verblijf om medische redenen aanvraagt, wordt daarentegen in beginsel niet met dat soort van moeilijkheden geconfronteerd
- Het Hof vindt het niet discriminerend dat de 9ter procedure niet voorziet dat de vreemdeling kan aantonen dat hij in de onmogelijkheid is om een identiteitsdocument voor te leggen, terwijl dat wel mogelijk is in de situatie die wordt beoogd door artikel 9bis Vw. Sinds de Wetswijziging van art. 9ter (dd. 29 december 2010) volstaat het dat elk document waarvan de waarachtigheid niet ter discussie kan worden gesteld, als bewijs van identiteit kan gelden.
- Het Hof vindt dat het medisch beroepsgeheim niet geschonden is. Dit omdat elke persoon die in het kader van de 9ter procedure medische informatie moet ontvangen, gehouden is tot het beroepsgeheim. Art. 348 van het Strafwetboek is van toepassing op de medische gegevens waar de DVZ kennis van neemt tijdens de uitoefening van hun ambt (art. 187, §6 van de Wet diverse bepalingen 29/12/2010).
- Het Hof vindt dat de DVZ-functionarissen over de medische beroepsbekwaamheid beschikken om administratieve beslissingen te nemen. Dit omdat het kader waarin de beslissing past, de vaststelling impliceert van het bestaan van een ziekte, van de ernst ervan en van de noodzaak van een behandeling. De DVZ-beslissing is immers gebaseerd op medische vaststellingen door geneesheren, ongeacht of het gaat om vaststellingen vanuit het standaard medisch getuigschrift, om het advies dat door de DVZ-arts is verstrekt of om vaststellingen uit de verslagen van deskundigen die eventueel in de procedure moesten optreden. Ten slotte kan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, waarbij een beroep tegen een door DVZ genomen beslissing van niet-ontvankelijkheid wordt ingesteld, de wettigheid van de beslissing en het evenredige karakter ervan nog toetsen.
>>Lees het arrest nr. 82/2012 van 28 juni 2012 van het Grondwettelijk Hof
Opmerking Kruispunt M-I:
- Het Grondwettelijk Hof bevestigt zijn zienswijze dat de in artikel 9ter bedoelde vreemdelingen ook een asielaanvraag kunnen indienen (voor subsidiaire bescherming), en dat 9ter enkel een parallelle procedure is.
- Maar in de praktijk lijkt 9ter toch eerder als een unieke procedure gezien te worden.
- Volgens ons moeten in 9ter bedoelde vreemdelingen die niet aan de specifieke ontvankelijkheidsvoorwaarden van 9ter voldoen, wel een asielaanvraag (voor subsidiaire bescherming) en/of een 9bis aanvraag kunnen indienen (als zij aan de daarvoor geldende ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoen).
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
6. Europese Erfrechtverordening gepubliceerd in Publicatieblad
Op 27 juli 2012 verscheen de Europese Erfrechtverordening in het Publicatieblad van de Europese Unie. Hoewel de verordening in werking treedt vanaf 17 augustus 2012, zullen haar bepalingen maar toepassing vinden vanaf 17 augustus 2015. Concreet is de Erfrechtverordening van belang voor alle erfenissen die openvallen tengevolge van een overlijden op of na 17 augustus 2015.
De verordening wil de afhandeling van internationale nalatenschappen vergemakkelijken. Ze bevat regels in verband met de internationale bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning van gerechtelijke beslissingen en authentieke akten. Daarbovenop wordt er ook een Europese erfrechtverklaring in het leven geroepen.
In het algemeen wordt er zoveel mogelijk aanknoping gezocht bij de gewone verblijfplaats van de erflater.
De Verordening is niet van toepassing in Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk.
Internationale bevoegdheid
De algemene regel is dat de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erflater bevoegd zijn. (artikel 4 Erfrechtverordening).
Daarnaast kan de erflater ook een forumkeuze doen voor de gerechten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Deze forumkeuze wordt gekoppeld aan de keuze voor een toepasselijk recht: heeft de erflater zijn nationale recht als toepasselijk recht aangewezen, dán kan hij ook de gerechten van die lidstaat als exclusief bevoegd aanwijzen (artikel 5 Erfrechtverordening)
Toepasselijk recht
Ook inzake de bepaling van het toepasselijk recht is de algemene regel dat het recht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de erflater van toepassing is, tenzij deze gekozen heeft om zijn nationale recht van toepassing te laten zijn. (artikel 21 en 22 Erfrechtverordening).
Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten
In de artikelen 39 t.e.m. 61 zijn een heel aantal bepalingen opgenomen die het internationaal verkeer van gerechtelijke beslissingen en authentieke akten ten goede dienen te komen.
In principe worden gerechtelijke beslissingen van een andere lidstaat erkend, zonder dat daarvoor een gerechtelijke procedure moet gevoerd worden (artikel 39 Erfrechtverordening).
Ook authentieke akten hebben in andere lidstaten dezelfde bewijskracht en uitvoerbaarheid als diegene die hen toekomt in het land van herkomst (artikel 59 en 60 Erfrechtverordening).
Erfrechtverklaring
Een nieuwigheid die de Erfrechtverordening invoert, is de mogelijkheid tot het afleggen van een Europese erfrechtverklaring. Deze erfrechtverklaring fungeert als bewijsdocument en zal erfgenamen, legatarissen en executeurs toelaten om hun rechten en bevoegdheden in een grensoverschrijdende nalatenschap op eenduidige manier te aan te tonen. Belangrijk om weten is dat het niet verplicht is om een dergelijke erfrechtverklaring op te stellen, maar dat het een mogelijkheid biedt om het bewijs van een rechtspositie in verband met een internationale nalatenschap te vergemakkelijken.
Meer info?
>>Lees de Verordening van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
7. Raad van State stelt prejudiciële vragen aan Europees Hof van Justitie over intern gewapend conflict in asielrecht
In een arrest van 16 mei 2012 (nr. 219.376) heeft de Raad van State prejudiciële vragen gesteld aan het EU Hof van Justitie betreffende de interpretatie van het begrip ‘intern gewapend conflict’ in de zin van een reëel risico op een ernstige schade als gevolg van ernstige bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
De prejudiciële vragen van de RvS volgen op een arrest van de RvV van 6 mei 2011 (nr. 61.019) betreffende een asielzoeker uit Guinee. Het CGVS oordeelde dat de asielzoeker niet geloofwaardig kon worden geacht wat betreft de vervolgingsfeiten die hij aanhaalde en dat er op het moment van de beslissing geen sprake was van een gewapend conflict of een situatie van willekeurig geweld in de zin van subsidiaire bescherming. Ook de RvV acht de asielzoeker ongeloofwaardig en oordeelt op basis van de jurisprudentie van het Joegoslavië tribunaal in de Tadic-zaak (van 7 mei 1997) en de overlegde landeninformatie over de situatie in Guinee, dat er geen sprake is van een gewapend conflict in de zin van subsidiaire bescherming.
De RvS overweegt echter dat het EU Hof van Justitie in het Elgafaji-arrest van 17 februari 2009 (C-465/07) zich heeft uitgesproken over de interpretatie van artikel 15, c) Kwalificatierichtlijn. In de uitspraak benadrukte het HvJ het autonome karakter van artikel 15 Kwalificatierichtlijn ten opzichte van artikel 3 EVRM.
Omdat het Hof van Justitie zich in dit arrest niet uitsprak over het begrip ‘gewapend conflict’ is het mogelijk dat deze notie in de zin van artikel 15, c) Kwalificatierichtlijn ook autonoom geïnterpreteerd kan worden en een specifieke betekenis heeft ten opzichte van deze in het Internationaal Humanitair Recht en de rechtspraak van het Joegoslavië Tribunaal in de zaak Tadic. De RvS vraagt het HvJ of artikel 15, c) Kwalificatierichtlijn enkel bescherming biedt bij een ‘binnenlands gewapend conflict’ volgens de invulling volgens het internationaal humanitair recht en in het bijzonder volgens het gemeenschappelijk artikel 3 Conventie van Genève of dat ook het begrip ‘intern gewapend conflict’ autonoom gelezen moet worden. Indien het begrip autonoom gelezen moet worden, vraagt de RvS om een verduidelijking van de criteria.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
8. RvV kent Afghaanse asielzoeker vluchtelingenstatus toe
In een beslissing van 2 juli 2012 (nr. 84.129) heeft de RvV een Afghaanse asielzoeker, die werkzaam is geweest voor twee ngo’s die zich inzetten voor de rechten van de vrouw in Afghanistan en als tolk werkzaam is geweest op een Amerikaanse legerbasis, erkend als vluchteling.
Het CGVS oordeelde dat er aan het beweerde verblijf van de asielzoeker in Afghanistan geen geloof kan worden gehecht. De geografische kennis van de asielzoeker zou te beperkt zijn, alsook zijn kennis van de Afghaanse samenleving en maatschappij, zijn geschiedkundige kennis, kennis van recente politieke gebeurtenissen en prominente figuren.
In beroep erkent de RvV betrokkene toch als vluchteling. Tijdens de procedure bij de RvV legt de asielzoeker een verklaring voor dat hij effectief werkzaam is geweest voor een ngo in Kaboel in de periode van 2006 tot 2009. De werkzaamheden voor de ngo worden verder gestaafd door stukken die al eerder werden overgelegd en worden niet ontkracht door tegenstrijdige of ongeloofwaardige verklaringen. De neergelegde stukken betreffende zijn vader maken het profiel van een zoon van een hoge veiligheidsfunctionaris aannemelijk. Zijn profiel komt aldus overeen met twee categorieën waarvoor het UNHCR bescherming adviseert.