1. Koninklijk Besluit lijst veilige landen van herkomst (voor asiel)

Op 1 juni 2012 is het Koninklijk Besluit gepubliceerd dat de lijst veilige landen van herkomst vast legt. Het KB treedt direct in werking. Daardoor worden nu zeven landen veilig geacht: asielzoekers uit die landen krijgen een extra bewijslast, in een korte asielprocedure, met beperkte beoordeling.

Het gaat om asielzoekers uit Albanië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië, India, Kosovo, Montenegro en Servië.

 

Deze landen worden veilig geacht nu er op basis van een analyse van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden is aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging of dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade.

  • Voor asielzoekers afkomstig uit deze landen geldt een omkering van de bewijslast. Zij zullen substantiële redenen naar voren moeten brengen waarom in hun specifieke omstandigheden het land van herkomst niet als veilig kan worden beschouwd.
  • Het CGVS beslist binnen de 15 dagen op een asielverzoek van een asielzoeker uit een veilig land van herkomst.
  • Als het CGVS van mening is dat de asielzoeker met zijn verklaringen niet duidelijk heeft aangetoond dat, wat hem betreft, er een gegronde vrees voor vervolging bestaat of dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade, dan neemt het CGVS de asielaanvraag "niet in overweging".
  • Tegen een beslissing van het CGVS om een asielaanvraag niet in overweging te nemen, kan een niet-schorsend annulatieberoep bij de RvV worden ingediend. De RvV heeft in deze asielberoepen dus geen volle rechtsmacht.

Bron: K.B. 26 mei 2012 lijst van veilige landen van herkomst 

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

2. Nieuwe Wet Gezinshereniging niet altijd onmiddellijk van toepassing; controleperiode geldt vanaf de aanvraag

Sinds 22 september 2011 trok de nieuwe Wet Gezinshereniging de controleperiode waarin familieleden van Unieburgers en Belgen aan de voorwaarden van de gezinshereniging moeten voldoen, op van twee naar drie jaar. Maar deze langere controleperiode mag niet toegepast worden op personen met een onherroepelijk vastgesteld verblijfsrecht, die al 2 jaar gezinsmigrant waren op 22/9/2011. Dat stelt de RvV in een arrest van 10 april 2012. De RvV herhaalt ook dat de controleperiode moet berekend worden vanaf de datum waarop de aanvraag tot gezinshereniging ingediend werd.

 

Feiten 

Een Ecuadoraanse dame huwde op 22 december 2007 met een Belg. Zij kreeg door gezinshereniging een verblijfsrecht in België (F-kaart) op 8 juli 2008. Op 8 maart 2010 werd de echtscheiding door onderlinge toestemming uitgesproken. Op 5 mei 2010 trok DVZ het verblijfsrecht in wegens de ontbinding van het huwelijk op basis van het oude artikel 42quater, § 1 Vw.

 

Tijdens het beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen trad echter de nieuwe Wet Gezinshereniging van 8 juli 2011 in werking (sinds 22 september 2011). Zoals bekend voorziet deze wet geen overgangsmaatregelen. De RvV onderzocht of verzoeker nog belang had bij het beroep, nu deze wet de controleperiode van twee naar drie jaar verlengde.

 

De RvV beslist over de inwerkingtreding:

  • De nieuwe Wet Gezinshereniging is niet alleen van toepassing op toestanden ontstaan na de inwerkingtreding, maar ook op de toekomstige gevolgen van een onder de vroegere wet ontstane toestand, die zich voordoen of voortduren tijdens de gelding van de nieuwe wet.
  • Maar dit geldt niet wanneer afbreuk wordt gedaan aan onherroepelijk vastgestelde rechten. Hier was er sprake van dergelijk onherroepelijk vastgesteld recht. Het oude artikel 42quater, § 1 Vw maakte een intrekking van het verblijfsrecht van een familielid van een Unieburger of een Belg maar mogelijk tijdens de eerste twee jaar van het verblijf. De Ecuadoraanse mevrouw verkreeg twee jaar na haar aanvraag tot vestiging een onherroepelijk verblijfsrecht. Het nieuwe artikel 42quater, § 1 Vw trekt die controleperiode op van twee naar drie jaar maar kan aan haar verblijfsrecht geen afbreuk doen.

De RvV beslist over de berekening van de controletermijn:

De RvV bevestigt vorige rechtspraak. De controleperiode als gezinslid van Unieburger/Belg begint te lopen vanaf het moment dat je je als gezinslid kenbaar maakt en gezinshereniging aanvraagt:

  • dat is vanaf de bijlage 19ter (als het gezinslid derdelander is) of vanaf de bijlage 19 (als het gezinslid Unieburger is),
  • en dus niet reeds vanaf het huwelijk,
  • en ook niet pas vanaf de afgifte van de F-kaart.

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

3. Het uitwijzingsbevel na negatieve beslissing van CGVS

Op de BCHV contactvergadering van mei 2012 deelde de DVZ mee (in tegenstelling tot een eerdere mededeling in maart) dat DVZ een bijlage 13quinquies zou afleveren na een negatieve beslissing van het CGVS én na een negatieve beslissing van de RvV. De termijn van het tweede uitwijzingsbevel zou nog politiek onderhandeld worden.

Op het terrein blijkt echter dat DVZ toch soms alleen een uitwijzingsbevel bijlage 13quinquies aflevert na een negatieve beslissing van CGVS.

Vluchtelingenwerk Vlaanderen heeft daarom een nota gemaakt voor de advocaat die met deze materie geconfronteerd wordt. Er zijn met name enkele juridische tegenargumenten voor de praktijk van DVZ en die gebruikt kunnen worden in een beroep bij de RvV tegen het uitwijzingsbevel bijlage 13quinquies.

 

>> Lees de nota van VwV voor advocaten

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

4. Beoordeling ontvankelijkheid op moment van regularisatie-aanvraag?

De persoon die een humanitaire of medische regularisatie vraagt, moet op het ogenblik van de aanvraag bij die aanvraag een identiteitsdocument voegen. Als hij dit niet doet, moet DVZ de aanvraag onontvankelijk verklaren. Dit volgt uit artikel 9bis en artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Deze artikelen bepalen echter ook enkele vrijstellingen.

  • Volgens recente arresten van de RvV en de Raad van State is het moment van de aanvraag bepalend voor de ontvankelijkheid, en dus ook voor de beoordeling van een vrijstelling.
  • In het verleden was er ook rechtspraak die de ontvankelijkheid liet beoordelen op het moment waarop de DVZ de beslissing neemt. Mogelijk houdt DVZ deze praktijk nog aan. Maar de recente rechtspraak lijkt daar een einde aan te willen maken.

Regelgeving

De voorwaarde om een identiteitsbewijs voor te leggen houdt het volgende in:

  • Artikel 9bis Vw: de vreemdeling moet een identiteitsdocument voorleggen bij de aanvraag. De omzendbrief van 21/6/2007 specifieert dat het kan gaan om een internationaal erkend paspoort, of een gelijkgestelde reistitel, of een nationale identiteitskaart (de geldigheidsdatum mag al verstreken zijn).
  • Artikel 9ter Vw: de vreemdeling moet ofwel een identiteitsdocument (zie hierboven), ofwel een ander bewijselement dat aan strikte voorwaarden voldoet, voorleggen bij de aanvraag.

Er geldt een vrijstelling van de voorwaarde om een identiteitsbewijs voor te leggen voor:

  • Artikel 9bis of 9ter Vw: De vreemdeling die nog een asielprocedure of een beroep inzake asiel bij de RvV of Raad van State heeft lopen.
  • Artikel 9bis Vw: De vreemdeling die de onmogelijkheid aantoont om het vereiste identiteitsdocument in België te verwerven.

Praktijk van DVZ en evolutie in de rechtspraak

De DVZ oordeelde in de bestreden beslissingen dat de regularisatie-aanvraag onontvankelijk was. De regularisatie-aanvrager was op het tijdstip van de aanvraag vrijgesteld van de voorwaarde om een identiteitsdocument voor de leggen. Hij had immers op het moment van de aanvraag nog een lopende asielprocedure of een hangend beroep. De DVZ stelt dat de aanvragers op het moment van de beslissing geen asielzoeker in procedure meer zijn en dat de aanvraag zonder identiteitsdocument dus onontvankelijk is.    Het afgelopen jaar veroordeelden zowel de Raad van State als de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen deze praktijk. Niet het moment van de beslissing zou bepalend zijn maar het moment van de regularisatie-aanvraag zelf. Wanneer de DVZ de ontvankelijkheid beoordeelt, moet hij dus de situatie op het moment van de aanvraag bekijken.

 

Vroeger was de meerderheidsrechtspraak andersom. DVZ zou zijn praktijk nog niet aangepast hebben (omwille van de uiteenlopende rechtspraak?).

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

5. De medische ontvankelijkheidsvoorwaarden voor een medische regularisatie-aanvraag

[nvdr: bericht aangevuld op 2 juli 2012]

DVZ verklaart de overgrote meerderheid van aanvragen voor medische regularisatie (art. 9ter Vw) onontvankelijk. 

  • Artikel 9ter Vw bevat enkele algemene ontvankelijkheidsvereisten (het identiteitsbewijs, zie vorig bericht; de nieuwe elementen ten opzichte van een eerdere aanvraag; de juiste aanvraagprocedure).
  • De specifiek medische ontvankelijkheidsvereisten worden echter steeds belangrijker (de invulling van het standaard medisch attest; de medische filter als de ziekte "kennelijk" niet het vereiste risico inhoudt).

Kruispunt M-I verspreidt daarom extra info over de medische ontvankelijkheidsvereisten van een 9ter aanvraag:

 

Standaard medisch attest

Het standaard medisch attest moet recent zijn (max. 3 maanden oud bij de aanvraag), en moet de volgende drie elementen bevatten:

  • 1. de ziekte
  • 2. haar graad van ernst
    • Volgens een antwoord op een parlementaire vraag (p. 16) verstaat de DVZ hieronder: info over hoe de ziekte en de nodige behandeling een reëel risico inhoudt voor de aantasting van het leven of de fysieke integriteit of op een onmenselijke of vernederende behandeling in het geval de patiënt zou terugkeren naar zijn/haar land en daar geen toegang tot adequate behandeling of (mantel)zorg zou hebben = het verband tussen de gezondheidstoestand en het mogelijke humanitaire risico dat beschermd wordt in artikel 9ter Vw.
  • 3. de noodzakelijk geachte behandeling

Medische filter

Sinds 16 februari 2012 geldt er ook een medische filter: DVZ kan de 9ter-aanvraag al onontvankelijk verklaren als de (ambtenaar-)geneesheer van DVZ oordeelt dat "de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan de criteria van art. 9ter Vw."

 

DVZ blijkt nu een heel strenge invulling hieraan te geven. In een aantal recente beslissingen verklaart DVZ 9ter aanvragen onontvankelijk, enkel omdat de ziekte geen "directe bedreiging voor het leven" inhoudt gezien de gezondheidstoestand niet "kritiek" of de ziekte niet in een "vergevorderd stadium" is. DVZ baseert zich daarvoor op rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

 

Kruispunt M-I vraagt zich af of zo'n invulling wel wettelijk is:

  • Vóór inwerkingtreding werd de medische filter zowel door de regering als door de DVZ veel minder streng toegelicht: de medische filter zou dienen om banale ziekten zoals een neusverkoudheid of een ingegroeide teennagel te weren uit de medische regularisatie-procedure. 
  • Nu legt DVZ de lat van de ontvankelijkheid op de allerhoogste sport die denkbaar is: de EHRM rechtspraak die de uiterste grenzen bepaalt van bescherming die absoluut moet geboden worden.
  • Artikel 9ter Vw zelf vereist geen "directe" levensbedreiging wegens een "kritieke" gezondheidstoestand of "vergevorderd stadium" van de ziekte. Vraag is dus of de DVZ motivering geen voorwaarde toevoegt aan artikel 9ter Vw, en daardoor art. 9ter Vw miskent.
  • Art. 9ter, §3, 4° Vw laat DVZ slechts toe om de medische filter toe te passen rekening houdend met alle elementen van art. 9ter §1, eerste lid Vw:
    • Artikel 9ter Vw beschermt zieken die (kennelijk) een reëel risico lopen voor het leven of de fysieke integriteit, of op een onmenselijke of vernederende behandeling, in het geval er geen adequate (beschikbare en toegankelijke) behandeling is in het land van herkomst of het buitenland waar betrokkene naar zou moeten terugkeren na afwijzing van de 9ter aanvraag.
    • DVZ verklaarde recent 9ter aanvragen onontvankelijk alleen op basis van het eerste deel van deze definitie, met strenge invulling bovendien ("direct" risico op leven of fysieke integriteit). DVZ gaf daarbij geen enkele motivering over het tweede en derde deel van de definitie van art. 9ter: of er geen van de genoemde risico’s is in het geval dat betrokkene geen adequate behandeling meer zou krijgen na terugkeer.
    • De DVZ-arts mag alleen 9ter aanvragen medisch onontvankelijk verklaren als zij kennelijk (= manifest, overduidelijk) geen enkel reëel risico (zoals hierboven bedoeld) inhouden. Anders zou DVZ aanvragen 'medisch onontvankelijk' verklaren terwijl zij misschien 'medisch gegrond' zijn; dat kan niet de bedoeling zijn.

Instrumenten

Kruispunt M-I stelt de volgende instrumenten ter beschikking:

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

6. Regularisatie van buitenlandse adoptiebeslissingen mogelijk

Sinds 17 mei 2012 is de wet tot de regularisatie van de adoptieprocedures die in het buitenland zijn gevoerd door personen die hun gewone verblijfplaats in België hebben, in werking getreden. Daardoor kunnen adoptanten in België die de normale procedure niet volgden toch soms een buitenlandse adoptie laten erkennen. Na toestemming van de federale centrale autoriteit, beslist de jeugdrechtbank over de erkenning van de adoptie.

 

De Wet van 11 april 2012 voegt een artikel 365-6 in in het Burgerlijk Wetboek. Het betreft een afwijkende bepaling inzake de erkenning van adopties van kinderen met gewone verblijfplaats in het buitenland, door adoptanten met gewone verblijfplaats in België die geen voorbereiding volgden en geen geschiktheidsvonnis kregen zoals artikel 361-1 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft.

Het nieuwe artikel 365-6 B.W. onderwerpt de regularisatie aan vijf cumulatieve voorwaarden:

  • de adoptie mag niet tot stand gekomen zijn met het oog op het ontduiken van de wet;
  • het kind moet verwant zijn, tot de vierde graad, met de adoptant, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij samenwoont (zelfs overleden), of het kind moet het dagelijkse leven op duurzame wijze gedeeld hebben met de adoptant of adoptanten in een relatie zoals geldt voor ouders alvorens de adoptant enige stappen met het oog op de adoptie heeft ondernomen;
  • tenzij het gaat om het kind van de echtgenoot van de adoptant of de persoon met wie hij samenwoont, mag het kind geen andere duurzame oplossing van familiale opvang hebben dan de interlandelijke adoptie, rekening houdend met zijn hoger belang en de rechten die hem zijn toegekend op grond van het internationale recht;
  • de erkenningsvoorwaarden bedoeld in de artikelen 364-1 tot 365-5 B.W. kunnen in acht worden genomen;
  • de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap geeft een met redenen omkleed advies in het licht van de artikelen 361-3 en 361-4 B.W. en de situatie van het kind.

Procedure:

  • De adoptant kan een verzoek tot regularisatie indienen bij de federale centrale autoriteit.
  • Indien de vijf voorwaarden voldaan zijn, kan de federale centrale autoriteit de adoptanten toestemming geven om de voorbereiding te volgen en zich tot de jeugdrechtbank te wenden teneinde een geschiktheidsvonnis te verkrijgen.
  • De jeugdrechtbank zal zich vervolgens uitspreken over de erkenning van de  buitenlandse adoptiebeslissing.

Overgangsbepalingen:

De wet van 11 april 2012 voorziet  in overgangsbepalingen ten aanzien van adoptanten die de geschiktheidsprocedure en omkadering reeds begonnen, en in voorkomend geval beëindigd hebben, voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

>> Bron: Wet van 11 april 2012 tot regularisatie van de adoptieprocedures die in het buitenland zijn gevoerd door personen die hun gewone verblijfplaats in België hebben 

>> Lees meer info op de website van FOD Justitie 

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

7. Richtlijnen UNHCR over Irak

Op 31 mei 2012 heeft UNHCR nieuwe richtlijnen uitgegeven rond asielverzoeken van Irakese asielzoekers: “Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of asylum-seekers from Iraq.”

Deze UNHCR richtlijnen:

  • benoemen actoren van vervolging,
  • lijsten een aantal risicoprofielen op,
  • gaan in op de algemene veiligheidssituatie in Irak
  • en bespreken het binnenlands vestigingsalternatief.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

8. Richtlijnen UNHCR over religieuze minderheden in Pakistan

Het UNCHR heeft richtlijnen uitgebracht die de nood aan bescherming situeert en analyseert voor 7 minderheidsgroeperingen met een hoog risicoprofiel in Pakistan.

>> Lees de UNHCR richtlijnen over Pakistan