- Wijzigingen in medische regularisatie (art.9ter): medische filter en recent medisch attest
- Indexering bestaansmiddelen voor gezinshereniging
- OCMW steun aan Unieburgers en hun familieleden wordt beperkt
- Wijziging opvang van en steun aan asielzoekers
- Indexering bestaansmiddelen om statuut langdurig ingezetene te bekomen
- Indexering bedragen hoofdelijke aansprakelijkheid garant en vervoerder
- Terugkeerrichtlijn gedeeltelijk omgezet in de verblijfswet
- Asielaanvragen van vreemdelingen uit veilige landen zullen sneller afgehandeld worden
- Verbod op vasthouding van gezinnen met minderjarige kinderen in reguliere gesloten centra
- EHRM veroordeelt België opnieuw voor onrechtmatige detentie en voor onveilige repatriëring
- Nota over rolrecht op RvV website
- Fedasil moet continuïteit in opvang en zorg verzekeren voor erkende vluchteling met kankerbehandeling
1. Wijzigingen in medische regularisatie (art.9ter): medische filter en recent medisch attest
Vanaf 16 februari 2012 mag het verplicht medisch attest bij een 9ter aanvraag maximaal drie maanden oud zijn. Bovendien kan al in de ontvankelijkheidsfase geoordeeld worden dat de ziekte 'kennelijk' niet beantwoordt aan de criteria van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
Met deze en andere aanpassingen in de Wet van 8 januari 2012 wil de wetgever het oneigenlijk gebruik van de medische regularisatieprocedure 9ter terugdringen. Het gaat over de volgende aanpassingen:
- Er wordt een medische filter ingevoerd tijdens de ontvankelijkheidsfase : de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kan de 9ter-aanvraag al onontvankelijk verklaren als de (ambtenaar-)geneesheer van DVZ oordeelt dat "de ziekte kennelijk (= manifest, nvdr) niet beantwoordt aan de criteria van art. 9ter Vw." Het gaat over een prima facie beoordeling door deze arts met de bedoeling uit te sluiten dat de 9ter-aanvrager louter op basis van bijvoorbeeld een ‘ontstoken teennagel’ of ‘banale neusverkoudheid’ een attest van immatriculatie (oranje verblijfskaart) krijgt. (Een attest van immatriculatie geeft recht op OCMW-steun als de houder aan de algemene voorwaarden daartoe voldoet.) De eigenlijke beoordeling gebeurt in de gegrondheidsfase : pas dan zal de DVZ-arts de betrokkene kunnen (niet moeten) oproepen voor een medisch onderzoek.
- DVZ kan de 9ter-aanvraag om technische redenen zonder voorwerp verklaren:
- De aanvraag is zonder voorwerp als de vreemdeling geen gevolg geeft aan de oproep door de (ambtenaar-)geneesheer én daarvoor binnen de 15 dagen na het verstrijken van deze oproepingsdatum geen geldige reden opgeeft;
- De aanvraag is zonder voorwerp als de vreemdeling ondertussen is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van onbeperkte duur. De vreemdeling kan wel binnen de 60 dagen, per aangetekend schrijven, een voorzetting van de 9ter behandeling vragen.
- Het standaard medisch attest mag bij de indiening van de 9ter-aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden. Dat geldt ook wanneer de vreemdeling een vernieuwing van de elektronische A kaart vraagt.
- Ook de bij de aanvraag verplichte 'nuttige info' moet recent zijn. Het gaat over:
- de ziekte
- de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst of van wettig verblijf
- de toegankelijkheid van de behandeling.
Nergens wordt vermeld wat we onder ‘recent’ moeten begrijpen. Maar ook vóór de invoering van deze Wet stelde de RvV dat de 9ter aanvrager de DVZ een beeld moet geven van de medische situatie op dat moment én de plicht heeft zijn aanvraag (inclusief het medisch attest) te actualiseren (RvV 49.672 van 18 oktober 2010).
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
2. Indexering bestaansmiddelen voor gezinshereniging
Op 1 februari 2012 werd het bedrag van het leefloon aangepast aan de index. Daardoor verhoogt ook het inkomen dat een Belg of derdelander moet bewijzen om gezinshereniging met zijn familie mogelijk te maken: dat is voortaan 1256,97 euro.
De Belg of derdelander die zijn gezinsleden wil overbrengen, moet bewijzen dat hij stabiele, regelmatige en voldoende bestaansmiddelen heeft. Hij kan dat bewijzen als hij een vast inkomen heeft van minstens 120% van het leefloon (tarief 3 voor persoon met gezin ten laste). Dat is 1256,97 euro (ipv 1232,29 tot 31/1/2012). Wie met minder inkomen toch kan voldoen aan zijn behoeften zonder ten laste te vallen van de overheid, kan zijn individuele behoeften aantonen.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
3. OCMW steun aan Unieburgers en hun familieleden wordt beperkt
Het recht op OCMW-steun van Unieburgers en hun familieleden wordt beperkt vanaf 27 februari 2012. Dan treedt de wet van 19 januari 2012 tot wijziging van de wetgeving over de opvang van asielzoekers in werking. Deze wet voegt onder meer een nieuw artikel 57quinquies in de OCMW-wet van 8 juli 1976 in.
Op basis van het nieuwe artikel 57quinquies OCMW-wet moet het OCMW:
- geen maatschappelijke dienstverlening toekennen aan Unieburgers en hun familieleden:
- tijdens de eerste drie maanden van het verblijf en
- tijdens het niet-duurzame verblijfsrecht (= eerste drie jaar van het verblijf) voor zover de Unieburger als werknemer, zelfstandige of werkzoekende in het land verblijft
- geen ‘steun voor levensonderhoud’ toekennen vóór de Unieburger (om het even welke categorie) een duurzaam verblijfsrecht krijgt.
Opmerking Kruispunt: ‘steun voor levensonderhoud’ is een onbestaand begrip in het Belgisch sociaal zekerheidrecht. Tijdens de plenaire vergadering in de Kamer van 27 oktober 2011 verduidelijkten de indieners van het wetsvoorstel dat ze met deze term bedoelen ‘steun die eventueel kan toegekend worden bovenop het (equivalent) leefloon’, m.a.w. aanvullende steun bovenop het leefloon. Maar dat is slechts een interpretatie van de wetgever die niet duidelijk blijkt uit de tekst van de wet zelf.
Het artikel 57quinquies OCMW-wet is een omzetting van artikel 24 Richtlijn 2004/38 (Europese richtlijn vrij verkeer). Volgens die bepaling moet het gastland:
- geen sociale bijstand toestaan aan EU-werkzoekenden, EU-studenten en economisch niet-actieve Unieburgers en hun familieleden (m.a.w. alle Unieburgers die niet economisch actief zijn in de gastlidstaat)
- tijdens de eerste drie maanden van hun verblijf of
- tijdens een langere periode van verblijf als EU-werkzoekende
- geen steun voor levensonderhoud toekennen voor studies of beroepsopleiding in de vorm van een studiebeurs of -lening aan EU-werkzoekenden, EU-studenten en economisch niet-actieve Unieburgers en hun familieleden (m.a.w. alle Unieburgers die niet economisch actief zijn in de gastlidstaat)
- vóór het verwerven van een duurzaam verblijfsrecht
- EU-werknemers en -zelfstandigen of personen die deze status behouden hebben en hun familie mogen dus nooit uitgesloten worden van het recht op steun voor levensonderhoud voor studies of beroepsopleiding
Opmerkingen Kruispunt:
De beperking van steun aan Unieburgers en hun familie, die het nieuwe artikel 57quinquies OCMW-wet mogelijk maakt, gaat duidelijk veel verder dan wat de richtlijn vrij verkeer toelaat en lijkt er dus strijdig mee te zijn:
- zo is een uitsluiting van steun volgens de richtlijn enkel mogelijk voor Unieburgers (en hun familie) die in België niet economisch actief zijn, terwijl de Belgische OCMW-wet geen enkel onderscheid maakt tussen Unieburgers die actie, dan wel niet actief zijn;
- tijdens de periode van het gewone (niet-duurzaam) verblijfsrecht kan het recht op steun volgens de richtlijn enkel uitgesloten worden voor EU-werkzoekenden, terwijl de Belgische OCMW-wet ook een uitsluiting mogelijk maakt voor EU-werknemers en –zelfstandigen;
- volgens de Belgische OCMW-wet kunnen OCMW’s voortaan weigeren “steun voor levensonderhoud” te geven aan om het even welke categorie van Unieburgers (en hun familie) tijdens heel de periode van het gewone (niet-duurzaam) verblijfsrecht, terwijl de richtlijn enkel een uitsluiting van steun voor levensonderhoud toelaat voor studies of beroepsopleiding in de vorm van een studiebeurs of –lening aan Unieburgers die hier niet economisch actief zijn (tijdens de periode van het niet-duurzaam verblijf)
Bronnen:
- Wet van 19 januari 2012 tot wijziging van de wetgeving over de opvang van asielzoekers (BS 17/2/2012)
- Burgerschapsrichtlijn 2004/38 van 29/4/2004 (EP29/6/2004)
- Lees de verduidelijking van de term "steun voor levensonderhoud" in het verslag van de plenaire vergadering in de Kamer van 27/10/2011 (p102)
Bericht van het Kruispunt Migratie-Integratie vzw
4. Wijziging opvang van en steun aan asielzoekers
Zowel de opvangwet van 12/1/2007 als de OCMW-wet worden gewijzigd door de wet van 19/1/2012 (BS 17/02/2012). Door die wet wordt de opvangrichtlijn 2003/9 en de terugkeerrichtlijn 2008/115 gedeeltelijk omgezet.
Wijzigingen aan de opvangwet
- Artikel 4
- wordt gewijzigd in die zin dat Fedasil kan beslissen om vanaf de tweede asielaanvraag geen opvangplaats meer toe te kennen. Voordien was dat pas bij de derde. Voor het overige wordt het artikel niet gewijzigd. Dat betekent dat Fedasil niet verplicht is om geen opvangplaat toe te kennen. En dat ze enkel kan weigeren mits een individueel gemotiveerde beslissing.
- Er wordt aan artikel 4 een alinea toegevoegd die de code no show expliciteert. Fedasil kan beslissen geen materiële hulp toe te kennen aan de asielzoeker die de aangeboden plaats weigert of verlaat zonder toestemming. Het blijft wel zo dat de betrokkene zich nadien terug kan aanmelden voor een opvangplaats. In dat geval moet Fedasil terug opvang aanbieden. De wet voorziet hierbij wel dat Fedasil een sanctie kan opleggen; die sanctie kan één van de sancties zijn die reeds voorzien zijn in artikel 45 van de Opvangwet, zoals vb. uitsluiting van deelname aan gemeenschapsdiensten.
- Artikel 6
- wordt met betrekking tot de duur van het recht op opvang grondig gewijzigd. Het recht op materiële hulp geldt gedurende "de hele asielprocedure", hetgeen niet verder ingevuld wordt door de wet. Met andere woorden is het niet duidelijk of hier ook nog de procedure voor de Raad van State onder zal vallen. Het regeerakkoord gaf alvast aan van wel. De materiële hulp eindigt wanneer de uitvoeringstermijn van het bevel om het grondgebied te verlaten verstreken is. (Door wijzigingen in de vreemdelingenwet en omzetting van de terugkeerrichtlijn zullen BGV's vanaf nu in principe een termijn van 30 dagen hebben - zie bericht 7 in deze nieuwsbrief)
- Aan artikel 6 wordt eveneens toegevoegd dat de asielzoeker de mogelijkheid heeft om in te tekenen op een terugkeertraject waarbij voorrang wordt gegeven aan vrijwillige terugkeer. De begeleiders in de opvang krijgen de expliciete opdracht om ten laatste 5 dagen na een negatieve beslissing van het CGVS voor de eerste maal informatie te geven over de mogelijkheden rond terugkeer. Wanneer er een BGV afgeleverd is moet het terugkeertraject opgesteld en uitgevoerd worden binnen de termijn die dit BGV geeft. DVZ moet op de hoogte gehouden worden van de inspanningen naar terugkeer toe. Hoe deze samenwerking tussen Fedasil en DVZ er concreet zal uitzien, moet worden uitgewerkt bij KB. Wanneer Fedasil of DVZ van mening zijn dat de persoon onvoldoende meewerkt aan het traject komt het traject en administratief dossier onder de bevoegdheid van DVZ met het oog op gedwongen terugkeer. De wet voorziet in dat geval dat de code 207 kan gewijzigd worden naar een ander (terugkeer)centrum. Ook hierover moeten regels uitgewerkt worden bij KB.
- Artikel 7’5°: wordt opgeheven. Een aanvraag tot verlenging op basis van vrijwillige terugkeer is niet meer mogelijk door deze wetswijziging
- Artikel 35/2 (nieuw ingevoerd): Fedasil kan door deze wetswijziging beslissen geen materiële hulp, met uitzondering van medische begeleiding, toe te kennen indien de asielzoeker over voldoende bestaansmiddelen beschikt om in zijn basisbehoeften te voorzien. Voldoende wordt gedefinieerd als minstens het bedrag van het leefloon. De asielzoeker heeft de plicht Fedasil op de hoogte te houden van elke wijziging in zijn financiële en beroepssituatie. Wanneer deze dat niet doet en achteraf blijkt dat hij ten onrechte van materiële hulp heeft genoten, kan Fedasil de opvang beëindigen (met uitzondering van medische hulp) mits een individueel gemotiveerde beslissing. Indien blijkt dat de asielzoeker reeds bij de asielaanvraag dergelijke info heeft achtergehouden, moet hij Fedasil vergoeden voor de verstrekte hulp. De regels voor de uitvoering van art. 35/2 moeten nog bij KB vastgelegd worden.
Opgelet! De wijzigingen aan artikel 4 en 6 en 7 treden in werking op een nog bij KB te bepalen datum (uiterlijk op 31/3/2012). De regeling mbt artikel 35/2 treedt in werking op 27 februari.
Wijzigingen aan de OCMW-wet
Er wordt nu expliciet bepaald dat de asielzoeker die na een tweede of verdere asielaanvraag (zie art. 4) geen opvang verkregen heeft ook geen beroep kan doen op OCMW-steun. Dit artikel treedt in werking op 27 februari 2012.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
5. Indexering bestaansmiddelen om statuut langdurig ingezetene te bekomen
Om de status van langdurig ingezetene te krijgen in België moet men beschikken over een minimum maandelijks inkomen. Met ingang van 1 januari 2012 wordt het maandelijks minimumbedrag forfaitair vastgesteld op:
- voor zichzelf: 756 euro
- voor elke persoon die te zijnen laste is: 252 euro
Dit geïndexeerd bedrag wordt door DVZ ook toegepast op bepaalde andere situaties. Bijvoorbeeld: de DVZ eist het bewijs van hetzelfde bedrag voor de regularisatie van een familielid die geen recht op gezinshereniging heeft maar wel "ten laste" is van of inwoont bij of persoonlijke verzorging nodig heeft van een EU-burger of Belg (punt 2.3 van de regularisatie-instructie van 19/7/2009). Bron: info uit opvolgingscomité regularisatie
Bron: Bericht Dienst Vreemdelingenzaken (BS 20 januari 2012)
>> Meer info over de status van langdurig ingezetene in België
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
6. Indexering bedragen hoofdelijke aansprakelijkheid garant en vervoerder
Sinds 1 januari 2012 is het bedrag voor de hoofdelijke aansprakelijkheid inzake kosten van verblijf en gezondheidszorgen die voortvloeien uit de administratieve detentie voor een repatriëring, verhoogd tot 46,10 euro per dag. Dit geldt voor de garant of de vervoerder.
- De garant die in het kader van een kort verblijf een attest van tenlasteneming ondertekent, verbindt zich ertoe alle kosten van verblijf, gezondheidszorgen en repatriëring op zich te nemen voor een periode van 2 jaar. Deze verbintenis wordt afgesloten t.o.v. de vreemdeling, de Belgische Staat en het OCMW.
- De openbare of private vervoerder die een vreemdeling illegaal het grondgebied binnenbrengt, moet hem zonder verwijl vervoeren of laten vervoeren naar zijn land van oorsprong of naar elk ander land waar hij toegelaten wordt. Indien de onmiddellijke terugbrenging niet mogelijk is, is de vervoerder hoofdelijk aansprakelijk met de passagier voor de betaling van diens kosten van huisvesting, verblijf en gezondheidszorgen (artikel 74/4, §§ 3 en 4 Vreemdelingenwet 15/12/1980). Wanneer de vervoerder in gebreke blijft wat betreft zijn verplichting tot terugbrenging, is hij ook aansprakelijk voor de betaling van de kosten van de door de overheid georganiseerde terugdrijving.
Bron: Bericht Dienst Vreemdelingenzaken (BS 20 januari 2012)
>> Meer info over de tenlasteneming voor kort verblijf
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
7. Terugkeerrichtlijn gedeeltelijk omgezet in de verblijfswet
Met de wet van 19/1/2012 tot wijziging van de Verblijfswet (BS 17/2/2012) wordt de terugkeerrichtlijn 2008/115/EG van 16/12/2008 gedeeltelijk omgezet. Hierdoor wordt het verwijderingsbeleid tav derdelanders die illegaal op het grondgebied verblijven gewijzigd.
De belangrijkste nieuwigheden zijn:
- Het bevel om het grondgebied te verlaten voorziet voortaan (behoudens uitzonderingen) een termijn van 30 dagen (ipv 5 dagen).
- De beslissing tot verwijdering gaat gepaard met een inreisverbod. Dat inreisverbod kan 3 tot (meer dan) 5 jaar bedragen.
- Er komt een nauwere samenwerking tussen Justitie en DVZ met het oog op het sneller verwijderen van veroordeelde vreemdelingen zonder wettig verblijf van het grondgebied.
De nieuwe wet treedt op 27 februari 2012 in werking. In de volgende nieuwsbrief gaan we hier uitgebreider op in.
Bron: Wet van 19 januari 2012 tot wijziging van de Verblijfswet (BS 17/02/2012)
Bericht van het Kruispunt Migratie-Integratie vzw
8. Asielaanvragen van vreemdelingen uit veilige landen zullen sneller afgehandeld worden
De Richtlijn 200585/EG van 1/12/2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus werd gedeeltelijk omgezet door de wet van 19/1/2012 tot wijziging van de verblijfswet (BS 17/2/2012). In de procedure voor veilige landen wordt de bewijslast omgekeerd, en moet de asielzoeker extra inspanningen leveren om de nood aan bescherming aan te tonen.
Als de asielzoeker afkomstig is van een veilig land, moet het Commissariaat-Generaal de asielaanvraag minder grondig onderzoeken, en kan een beslissing binnen de 15 dagen genomen worden.
De lijst van veilige landen van herkomst moet nog bij KB gepubliceerd worden. De nieuwe wet treedt op 27 februari in werking. In de volgende nieuwsbrief gaan we hier uitgebreider op in.
Bron: Wet van 19 januari 2012 tot wijziging van de Verblijfswet (BS 17/02/2012)
Bericht van het Kruispunt Migratie-Integratie vzw
9. Verbod op vasthouding van gezinnen met minderjarige kinderen in reguliere gesloten centra
Gezinnen met minderjarige kinderen mogen niet meer opgesloten worden in een gesloten centra, tenzij dat centrum is aangepast aan de noden voor gezinnen met minderjarige kinderen. In sommige gevallen krijgt het gezin de mogelijkheid in de eigen woning te verblijven. Dat volgt uit de wet van 16 november 2011 (BS 17/02/2012)
De wet voorziet 2 situaties:
- Een gezin met minderjarige kinderen aan wie de toegang tot het grondgebied geweigerd wordt omdat ze niet aan de criteria voldoen (niet in het bezit van de nodige binnenkomstdocumenten, onvoldoende bestaansmiddelen, doel van de reis is niet aantoonbaar), kan, met het oog op verwijdering van het grondgebied, voor een zo kort mogelijke periode opgesloten worden in een gesloten centrum in het grensgebied, aangepast aan de noden voor gezinnen met minderjarige kinderen.
- Een gezin met minderjarige kinderen dat illegaal op het grondgebied verblijft, krijgt in eerste instantie de mogelijkheid om in de eigen woning te verblijven (tenzij één van de gezinsleden een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt, of op de lijst staat van personen aan wie de toegang tot Schengen geweigerd moet worden, of die geacht worden de internationale betrekkingen van België of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, te kunnen schaden). Het gezin moet dan wel aan bepaalde voorwaarden voldoen, die in een overeenkomst tussen het gezin en de DVZ worden opgenomen. Gezinnen die geen eigen woning hebben, kunnen onder dezelfde voorwaarden toegewezen worden aan een gesloten centrum, dat aangepast is aan de noden voor gezinnen met minderjarige kinderen. Als het gezin zich niet aan de voorwaarden houdt, kan het in een regulier gesloten centrum worden geplaatst.
De gezinnen krijgen een ondersteunende ambtenaar toegewezen, die hen begeleidt, informeert en adviseert.
De wet treedt op 27 februari 2012 in werking. De inhoud van de overeenkomst met de DVZ, en de sancties bij het niet naleven ervan, moeten nog wel bij KB worden bepaald.
Bericht van het Kruispunt Migratie-Integratie vzw
10. EHRM veroordeelt België opnieuw voor onrechtmatige detentie en voor onveilige repatriëring
Administratieve detentie mag alleen in functie van een mogelijke en veilige repatriëring, en zolang de overheid actief stappen onderneemt om deze te organiseren. Dat geldt ook voor personen die veroordeeld zijn voor terroristische activiteiten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeelde België op 31 januari 2012 in de zaak M.S. voor schending van artikel 3 en 5 EHRM.
De zaak M.S. betreft een Iraakse asielzoeker die in 2005 onherroepelijk werd veroordeeld voor onder andere het hebben van banden met de terroristische organisatie Al-Qaeda. Zijn asielaanvraag werd door het CGVS in 2005 een eerste keer geweigerd. Nog in strafrechtelijke detentie werd hem een uitwijzingsbevel betekend, en ook een bevel tot verdere vasthouding in administratieve detentie omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormde.
Na zijn invrijheidstelling met betrekking tot zijn strafrechtelijke veroordeling werd de Iraakse asielzoeker direct overgebracht het gesloten centrum Merksplas. Hij werd van 27 oktober 2007 tot 4 maart 2009 vastgehouden. In de tussentijd werd zijn tweede asielaanvraag door het CGVS geweigerd, maar het CGVS adviseerde in de beslissing wel dat de uitwijzing naar Irak een schending van artikel 3 EVRM zou inhouden.
Bij zijn vrijlating op 5 maart 2009 werd de Iraakse asielzoeker onder huisarrest geplaatst. Dit huisarrest werd opgeheven op 2 april 2010 waarna hij opnieuw in administratieve detentie werd geplaatst vanwege het feit dat hij een gevaar voor de openbare orde zou zijn wegens nieuwe contacten met extremistische islamisten. Op 27 oktober 2010 werd hij gerepatrieerd naar Irak, officieel op vrijwillige basis. In een brief aan zijn advocaat maakte hij echter duidelijk dat terugkeer zijn enige optie was nu detentie in België voor onbepaalde duur voor hem ondraaglijk was.
Op 31 januari 2012 oordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat de Belgische staat:
- het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM) heeft geschonden door de Irakees te repatriëren naar Irak zonder enige diplomatieke verzekering van zijn veiligheid
- het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 §1 EVRM) en het recht op een snelle beslissing over de rechtmatigheid van de detentie (artikel 5 §4 EVRM) heeft geschonden nu de detentie van 29 mei 2008 tot 4 maart 2009 en de detentie op 2 april 2010 en van 24 augustus 2010 tot 27 oktober 2010 onrechtmatig waren (om veiligheidsredenen in België, in plaats van om een veilige repatriëring te organiseren; alleen in de periode van 17 mei tot 16 augustus 2010 werden pogingen ondernomen om een veilige repatriëring te organiseren).
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen
11. Nota over rolrecht op RvV website
Een attest van verblijf in een opvangstructuur voor asielzoekers volstaat niet om vrijgesteld te worden van het rolrecht voor een procedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De RvV aanvaardt alleen in de wet opgesomde bewijsmiddelen. Er staat een nota over rolrecht op de RvV website.
Asielzoekers die geen pro-deo advocaat hebben en in een (materiële) opvangstructuur verblijven, kunnen geen attest voorleggen dat door de RvV aanvaard wordt als bewijs dat ze over onvoldoende middelen beschikken en kunnen dus niet vrijgesteld worden van de betaling van het rolrecht. De RvV aanvaardt immers enkel het bewijs van aanstelling van de pro-deo advocaat, of een OCMW-attest, of andere bewijzen die expliciet in de wet opgesomd staan (bv. in geval van minderjarigen).
Dit rechtspunt wordt niet op een zitting van de RvV behandeld aangezien er ook geen beroep tegen open staat. De Raad van State heeft op dit punt geoordeeld dat het gaat om een maatregel alvorens recht te doen, die hem maar kan voorgelegd worden na een definitief arrest.
>>Bron: Verslag BCHV contactvergadering asiel 10/1/2012, punt 36
>>Lees de RvV nota over rolrecht
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw
12. Fedasil moet continuïteit in opvang en zorg verzekeren voor erkende vluchteling met kankerbehandeling
Fedasil moet continuïteit verzekeren tijdens de overgang van materiële hulp naar maatschappelijke dienstverlening van het OCMW, op straffe van een geldboete. Dat zegt de arbeidsrechtbank van Brussel in een recent vonnis. Het ging over een alleenstaande vrouw met borstkanker en HIV die chemo- en radiotherapie krijgt.
Fedasil zette haar twee maanden nadat ze erkend werd als vluchteling uit de opvangstructuur - dat is de wettelijk voorziene termijn. Fedasil weigerde haar aanvraag tot verlenging van materiële opvang, wat de arbeidsrechter ongerechtvaardigd vindt.
>> Lees het vonnis van de Arbeidsrechtbank van Brussel (11/278/C)