1. DVZ moet 9ter bescherming verruimen: EHRM rechtspraak werd te beperkend geïnterpreteerd en is niet bepalend volgens RvV

Dienst Vreemdelingenzaken mag niet langer medische regularisatie-aanvragen afwijzen alleen omdat de ziekte volgens het advies van de DVZ arts "niet direct levensbedreigend is gezien de kritieke gezondheidstoestand of het zeer vergevorderd stadium van de ziekte". Sinds een half jaar beoordeelt DVZ 9ter aanvragen volgens deze norm, die echter niet in artikel 9ter van de Verblijfswet zelf staat maar die verkeerd gededuceerd werd uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over art. 3 EVRM.  

 

In verschillende recente arresten vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zo'n beslissingen van DVZ (zowel onontvankelijk als ongegrond verklaringen van 9ter aanvragen): RvV nr. 92.258 van 27 november 2012 - RvV nr. 92.397 en RvV nr. 92.444 van 29 november 2012 - RvV nr. 92.661 van 30 november 2012 - RvV nr. 92.863 van 4 december 2012 - RvV nr. 96.671 van 7 februari 2013.

 

Centrale stellingen in deze nieuwe RvV rechtspraak

  • De RvV noemt de interpretatie door DVZ van de EHRM rechtspraak "te beperkend". Volgens de interpretatie door DVZ en de DVZ arts kan artikel 3 EVRM slechts geschonden worden "als de aandoening direct levensbedreigend is, gezien de kritieke gezondheidstoestand of het zeer vergevorderd stadium van de ziekte". Volgens de RvV stelt het EHRM dat echter geenszins als absolute voorwaarde. De DVZ arts vertrekt dus van een verkeerde deductie (RvV nr. 92.397, RvV nr. 92.661).
  • De RvV stelt vast dat art. 9ter, §1, eerste lid, Vw niet (alleen) verwijst naar artikel 3 EVRM of naar een levensbedreiging, maar van toepassing is op 'drie verschillende situaties', namelijk op een ziekte die, wanneer er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst of het land van verblijf:
    • ofwel een reëel risico inhoudt voor het leven,
    • ofwel een reëel risico inhoudt voor de fysieke integriteit,
    • ofwel een reëel risico inhoudt op onmenselijke of vernederende behandeling.
  • De RvV stelt dat de hoge drempel van de EHRM rechtspraak over artikel 3 EVRM geen afbreuk kan doen aan de duidelijke wetsbepaling van artikel 9ter Vw. Artikel 9ter Vw biedt een ruimere bescherming dan direct levensbedreigende ziektes. De DVZ artsen moeten dus een ruimer onderzoek doen, en de DVZ beslissingen moeten ruimer gemotiveerd worden.

Ook in de EHRM rechtspraak is niet alleen de ziekte van belang, maar ook de mogelijkheid tot behandeling en opvang in het herkomstland

De RvV analyseerde de EHRM rechtspraak en concludeert dat de interpretatie daarvan door DVZ te beperkend is:

  • Het onderzoek naar een mogelijke schending van art. 3 EVRM betreft meer dan het louter beantwoorden van de vraag of het mogelijk is om te reizen, of de vraag of de verwijdering een reëel risico inhoudt voor de fysieke integriteit of het leven van de betrokkene.
  • Het EHRM heeft oog voor alle omstandigheden van dat dossier: zowel voor de algemene omstandigheden in het land van herkomst, als ook voor de persoonlijke situatie van een vreemdeling in het land van herkomst. Mogelijk geven factoren en omstandigheden op zichzelf geen aanleiding tot een schending van artikel 3 EVRM, maar hun combinatie wel.
  • Ook het EHRM houdt bij de motivatie van zijn arresten niet enkel rekening met het feit dat de vastgestelde ziekte van de betrokken vreemdeling zich heden niet in een terminale of kritieke fase bevindt.
    • Het EHRM sluit niet uit dat een ernstige aandoening een schending kan uitmaken van art. 3 EVRM als er geen behandeling voorhanden is in het herkomstland waardoor de aandoening alsnog op korte termijn kan evolueren naar een actuele levensbedreiging.
    • Het EHRM motiveert ook rekening houdende met de eventuele beschikbaarheid (en in mindere mate de toegankelijkheid) van een medische behandeling in het land van herkomst en de eventuele aanwezigheid van een sociale of familiale opvang in het land van herkomst.
  • Uit de EHRM rechtspraak kan wel worden afgeleid dat een banale ziekte zal uitgesloten worden van het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM (RvV nr. 92.397 en RvV nr. 92.661)

Afwijzing van risico bij stopzetting behandeling in herkomstland (wegens 'geen directe bedreiging') schendt zorgvuldigheidsplicht (RvV 92.444)

  • De RvV ziet niet in hoe de DVZ-arts kan concluderen dat er geen sprake is van een directe bedreiging van het leven van de 9ter aanvrager, daar waar zijn behandelend arts een psychiater blijkt te zijn die expliciet stelt dat er zelfmoordrisico’s zijn in geval van stopzetting van de behandeling. De DVZ schendt in dat geval de zorgvuldigheidsplicht.
  • Uit het administratief dossier blijkt niet dat de DVZ-arts een bijzondere expertise zou bezitten aangaande de behandeling van verzoekers aandoening in Rusland. Evenmin blijkt dat hij gecorrespondeerd zou hebben met een arts die een dergelijke expertise bezit. De DVZ-arts is evenmin nagegaan of de adequate behandeling beschikbaar is in het herkomstland.

DVZ kan niet betogen dat hij enkel het advies van de DVZ-arts kon volgen waarin staat dat de aangehaalde aandoening niet beantwoordt aan artikel 9ter, §1, eerste lid Vw. De DVZ moet immers dit art. 9ter, §1, eerste lid respecteren en zo nodig de DVZ-arts verzoeken om bijkomend onderzoek te verrichten.

Formele motivatieplicht DVZ + verslag van DVZ arts: ‘lijdt niet aan een levensbedreigende ziekte’ is onvoldoende (RvV 92.258)

  • Uit de medische attesten blijkt dat er een risico is dat betrokkene niet meer zal kunnen stappen. Artikel 9ter betreft verschillende situaties. De motivering van DVZ met betrekking tot slechts één element, namelijk de hoge drempel van de EHRM rechtspraak, is stereotype en laconiek. Deze motivering maakt dat de aanvrager de redenen waarom de 9ter aanvraag ongegrond is niet kent.

De formele motivatieplicht houdt niet in dat DVZ alle argumenten van de 9ter aanvrager gedetailleerd moet weerleggen, maar wel dat DVZ informeert over de redenen die bepalend zijn in het nemen van de beslissing.

  • Uit het rapport van de DVZ-arts blijkt niet dat hij onderzocht heeft of de amputatie van het middenvoetsbeen en de ernstige huidaandoeningen van de linker tenen van die aard zijn dat ze een reëel risico vormen voor de fysieke integriteit of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het verslag van de DVZ-arts is onvoldoende als het enkel de graad van ernst conform de interpretatie van het EHRM onderzoekt.

RvV over het verband tussen art. 9ter Vw en de EHRM rechtspraak 

De RvV situeert de rechtspraak van het EHRM inzake art. 3 EVRM in het kader waarin ze tot stand kwam, namelijk bij geplande repatriëringen van zieke vreemdelingen. Volgens de RvV is deze rechtspraak niet alleen bepalend voor de toekenning van een verblijfsmachtiging volgens artikel 9ter Vw. De bescherming van art. 9ter Vw gaat immers verder dan deze rechtspraak van het EHRM. (In ieder geval gaat de bescherming van artikel 9ter Vw verder dan een te beperkende interpretatie van de EHRM rechtspraak door DVZ.)

  • Los van de vraag of alle begrippen vervat in art. 9ter Vw dienen gekoppeld te worden aan de rechtspraak van het EHRM, blijkt uit de bewoordingen van art. 9ter dat dit artikel gebaseerd is op concepten zoals deze gehanteerd worden door het EHRM. Ook uit de parlementaire voorbereidingen van art. 9ter blijkt dat de wetgever de toekenning minstens ten dele heeft willen verbinden aan het EVRM en de rechtspraak van het EHRM. Bijgevolg is het logisch om de rechtspraak van het EHRM inzake artikel 3 EVRM en de verwijdering van ernstig zieke vreemdelingen te analyseren vanaf wanneer bepaalde ziektes binnen het toepassingsgebied van het artikel 3 EVRM vallen (RvV nr. 92.863, RvV nr. 92.397, RvV nr. 92.661).
  • De context van art. 3 EVRM conform het EHRM is een andere context dan deze van art. 9ter Vw. Het EHRM spreekt zich immers uit over de draagwijdte van art. 3 EVRM in een context van verwijdering (repatriëring) en niet in het kader van een aanvraag tot het verkrijgen van een machtiging tot verblijf (RvV nr. 92.258).
  • Verwijzend naar de wijziging van art. 9 lid 3 naar art. 9ter Vw en de omzetting van art. 15 van de richtlijn over subsidiaire bescherming (2004/83/EG) stelt de RvV dat de wetgever bij de formulering van art. 9ter breder wou gaan in de pathologieën dan wat voortvloeit uit de rechtspraak van het EHRM (RvV nr. 92.258).

Conclusie

De RvV vernietigt DVZ beslissingen waarbij een art. 9ter aanvraag wordt afgewezen enkel omdat het geen direct levensbedreigende, kritieke gezondheidssituatie of vergevorderde (terminale) ziekte is (=de graad van ernst zoals deze door DVZ verkeerd gededuceerd wordt uit de EHRM rechtspraak). Deze interpretatie is te beperkend.

Art. 9ter Vw beperkt zich niet tot het risico op een overlijden. De DVZ moet ook nagaan of de ziekte geen reëel risico vormt voor de fysieke integriteit of geen reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling beschikbaar is in het land van herkomst of het land van verblijf. Dat moet ook blijken uit de motivering van de DVZ beslissing en uit het verslag van de DVZ arts.

 

BronRvV 92.258 van 27 november 2012 - RvV nr. 92.397 en RvV 92.444 van 29 november 2012 - RvV nr. 92.661 van 30 november 2012 - RvV 92.863 van 4 december 2012 - RvV 96.671 van 7 februari 2013 

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

2. Raad van State bevestigt RvV rechtspraak over graad van ernst die moet blijken uit standaard medisch attest van 9ter aanvraag

Bij een medische regularisatie-aanvraag moet ondermeer de "graad van ernst" blijken uit het standaard medisch getuigschrift: dat is een ontvankelijkheidsvoorwaarde. Maar in het model van standaard medisch getuigschrift (dat bij K.B. gepubliceerd is) gaat het enkel over de "ernst van de aandoening", er is geen specifieke vraagstelling over de "graad van ernst" voorzien.

Volgens de RvV en nu ook de RvS volstaat het dat de graad van ernst uit het standaard medisch getuigschrift blijkt of kan worden afgeleid, ook al is er op het getuigschrift niet uitdrukkelijk een stadium of gradatie vermeld.

De RvS verwerpt het beroep dat DVZ had ingediend tegen de RvV rechtspraak. De RvS meent dat de RvV via een correcte redenering tot de vaststelling kwam dat de graad van ernst van de ziekte in het standaard medisch attest stond.

In dit concreet dossier accepteerde de RvV (en de RvS) een standaard medisch attest met de volgende vermelding: "maladie périodique, forme mixte of familiale mediterrane koorts (FMF). Dit is een ernstige aandoening indien zij niet adequaat wordt behandeld", waarbij ook wordt verwezen naar een website voor bijkomende informatie.

Bron: Raad van State 221.438, 21 november 2012

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

3. Oud model medisch attest artikel 9ter volstaat volgens Raad van State

In nieuwsbrief 2012 nr. 8 schreven we al dat een oud model van medisch attest voor de Raad van State volstaat bij een 9ter aanvraag. Nu bevestigt de RvS dit ook verder in een cassatie-arrest nr. 220.934 van 10 oktober 2012.

De DVZ had nagelaten om de twee medische attesten inhoudelijk te vergelijken. Hij heeft de aanvraag maar heel oppervlakkig onderzocht op basis van de hoofding van het medisch attest, terwijl het attest voor de rest inhoudelijk identiek is aan het standaard medisch attest. Dit getuigt niet van zorgvuldig bestuur.

 

Bronnen:

Zie ook:

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

4. Verstreken paspoort is een bewijs van identiteit en nationaliteit bij 9ter volgens Raad van State

De RvS bevestigt het RvV-arrest 71.152 waarin een verstreken paspoort een bewijs vormt van identiteit én nationaliteit zover er geen twijfel bestaat over de identiteit en zijn latere nationaliteit. Ze verwijst hierbij naar de memorie van toelichting van art. 9ter Vw.

  • De DVZ stelt dat de actualiteit van de nationaliteit in de 9ter aanvraag niet wordt bewezen als bij de aanvraag enkel een paspoort is gevoegd waarvan de geldigheidsdatum is verstreken. Dit omdat de nationaliteit van een persoon kan in de loop der jaren veranderen en de aanvrager zijn actuele nationaliteit dient aan te tonen.
  • De RvV stelt dat een vervallen paspoort een bewijs van identiteit en nationaliteit is
    • Een bewijs van identiteit: verval betekent niet dat de vreemdeling niet langer de op dat paspoort vermelde naam, voornaam, geboorteplaats en –datum heeft.
    • Een bewijs van nationaliteit: tenzij er ernstige twijfels over de nationaliteit van de betrokkene bestaan. In dit concrete geval waren er nergens elementen die twijfels deden rijzen over verzoeksters actuele bezit van de Armeense nationaliteit: noch uit de bestreden beslissing, noch uit het administratief dossier noch uit de verweernota van de DVZ. Bovendien bestond er volgens de RvV ook nergens enige onzekerheid over de nationaliteit van verzoekster die het onderzoek ten gronde van de aanvraag zou belemmeren.
  • De RvS bevestigt de RvV beslissing die de onontvankelijkheidsbeslissing van de DVZ vernietigd. Ze verwijst hierbij naar de memorie van toelichting van art. 9ter Vw. waarin het oud nationaal paspoort expliciet staat opgesomd bij de toelichting over het nieuwe artikel 9ter, § 2, eerste lid Vw.

Bron: RvS-arrest 221.166 van 24 oktober 2012 

RvV-arrest 71.152 van 30 november 2011

Memorie van toelichting: Parl. St. Kamer, 2010-2011, DOC 53 0771/001, 145

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

5. Identiteitskaart van een Staat die niet meer bestaat is een bewijs van actuele identiteit bij 9ter als de huidige nationaliteit kan worden afgeleid en niet werd betwist, zegt de Raad van State

De RvS bevestigt het RvV-arrest 68.012 waarin een geldige identiteitskaart van de Republiek Joegoslavië uitgereikt op 1 april 2004 volstaat als bewijs van actuele nationaliteit wanneer de woorden ‘Republiek Servië’ in de vermeldingen en stempels van deze kaart staan. De Servische nationaliteit kan dan worden afgeleid, ook al heeft de Republiek Joegoslavië opgehouden te bestaan.

 

Zowel de RvS als de RvV zeggen niet dat een identiteitsdocument van een staat die ophoudt te bestaan, volstaat als bewijs van de actuele nationaliteit. Beide nuanceren dit en verwijzen expliciet naar de vermeldingen en stempels op de identiteitskaart van de verweerders met de woorden “Republiek Servië”, waaruit de Servische nationaliteit kan worden afgeleid.

 

Daarnaast heeft de DVZ de Servische nationaliteit nooit betwist, in vraag gesteld of van valsheid beticht tijdens de voorgaande asielprocedure of in de huidige 9ter procedure. Dat blijkt ook uit het administratief dossier.

 

Bron: RvS–arrest 220.746 van 25 september 2012

RvV-arrest 68.012 van 6 oktober 2011

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

6. Wijziging Wetboek Belgische nationaliteit gepubliceerd

 Op 14 december 2012 werd de wet die het Wetboek van de Belgische nationaliteit wijzigt, in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Deze nieuwe wet zal in werking treden op 1 januari 2013.

 

Onmiddellijke inwerkingtreding van bepaalde artikelen

Enkele artikelen zijn in werking getreden op de dag van hun publicatie. Het gaat om de artikelen die het verlies, de vervallenverklaring en de herkrijging van de Belgische nationaliteit behandelen.   De belangrijkste wijzigingen betreffen de vervallenverklaring. Zo is vervallenverklaring nu mogelijk in geval van (art. 23 en 23/1 WBN):

  • fraude (bij het verkrijgen van het recht op verblijf)
  • ernstige tekortkomingen aan de verplichtingen als Belgisch burger
  • veroordeling tot een gevangenisstraf van ten minste 5 jaar zonder uitstel voor o.a. misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden, terroristische misdrijven, mensensmokkel en mensenhandel
  • en indien de Belgische nationaliteit verkregen werd door huwelijk met een Belg en dit huwelijk nietig werd verklaard wegens schijnhuwelijk

De vervallenverklaring zal niet uitgesproken worden door de rechter als de betrokkene daardoor staatloos wordt (behalve bij fraude).

 

KB’s moeten duidelijkheid brengen

De overige artikelen van de wet treden in werking op 1 januari 2013. De KB’s die duidelijkheid moeten brengen over bv. de documenten die in aanmerking komen om de vereiste periode van wettelijk verblijf voorafgaand aan de aanvraag te bewijzen of de documenten die de vereiste taalkennis kunnen bewijzen, laten echter nog op zich wachten…

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

7. Hof van Cassatie: verzadiging netwerk Fedasil is een bijzondere omstandigheid waardoor OCMW verantwoordelijk kan worden

In een bijzonder kort arrest van 26 november 2012 (S.11.026.N/1) maakt het Hof van Cassatie een einde aan verdeelde rechtspraak: de verzadiging van de opvangplaatsen en opvangstructuren is een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 11 § 3, laatste lid van de Opvangwet, waardoor Fedasil aan een asielzoeker een beslissing tot niet-toewijzing aan een opvangplaats mag geven:

  • ongeacht de oorzaak ervan;
  • dat blijkt uit de wetsgeschiedenis.

Deze uitspraak kan verregaande gevolgen hebben voor de verantwoordelijkheid van het OCMW in een volgende opvangcrisis. In het verleden was niet duidelijk wie er bij een niet-toewijzing van de asielzoeker zou worden veroordeeld tot het aanbieden van een opvangplaats. Nu vaststaat dat Fedasil in dat geval niet verantwoordelijk kan worden gesteld, zou dit kunnen betekenen dat het OCMW vaker zal veroordeeld worden tot het verlenen van steun aan asielzoekers met een beslissing van niet-toewijzing wegens verzadiging van het opvangnetwerk. Voorlopig blijft de impact beperkt gezien er momenteel voldoende plaatsen voorzien zijn door Fedasil.

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

8. Hof van Cassatie veroordeelt weigering OCMW Brussel om steunaanvraag te acteren van asielzoekers die niet aan opvang toegewezen zijn

In haar arrest van 10 september 2012 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een weigering van het OCMW om een steunaanvraag te acteren gelijk staat aan een beslissing tot weigering van een steunaanvraag.

Dit heeft tot gevolg dat de hulpvrager met gunstig gevolg een beroep kan instellen bij de Arbeidsrechtbank tegen de impliciete weigering binnen de drie maanden.

 

Met dit arrest veroordeelt het Hof van Cassatie de praktijk van het OCMW van Brussel waarbij systematisch geweigerd wordt steunaanvragen te acteren van asielzoekers die van Fedasil geen verplichte plaats van inschrijving hebben toegewezen gekregen om redenen van verzadiging van het opvangnetwerk. Asielzoekers met een beslissing tot niet-toewijzing kunnen aanspraak maken op OCMW-steun in geval van behoeftigheid.

 

Bron: Hof van Cassatie 10 september 2012 

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

9. Erkenning Irakese vluchtelingen met kwetsbaar profiel

De RvV aan Nederlandstalige kant heeft in 2 arresten Irakezen erkend als vluchteling nadat zij eerst waren afgewezen door het CGVS. Het ging telkens om kwetsbare profielen.

RvV 90.527 van 26 oktober 2012

Feiten

Een Irakees schreef in 2011 een boek over de instabiele politieke situatie en religieuze spanningen in Irak. Hij besloot dit boek te schrijven na een verblijf in Nederland in 2008 waarbij hij het Nederlandse democratische systeem vergeleek met dat van zijn land. Zijn boek verdeelde hij in het openbaar. Hij werd bedreigd en legde klacht neer bij de politie. Na meerdere incidenten besloot hij te vluchten naar België. 

Vòòr zijn verblijf in Nederland  was de man reeds politiek actief binnen de Communistische Partij. Maar vanaf 2006 sprong hij hier omzichtiger mee om gezien de moeilijke situatie in Irak. Vanaf 2011 trad hij dus meer op in het openbaar met zijn seculiere politieke opvattingen.

CGVS

Het CGVS wees de asielaanvraag af. Het Commissariaat nam het politieke karakter van de man aan, maar geloofde onder andere niet dat hij het risico zou nemen om zijn ideeën openbaar te uiten omwille van de ernstige problemen die hieruit voortvloeien. Ook stelde CGVS vragen bij de plotse openbare politieke bevlogenheid in 2011 en twijfelde hierbij aan zijn politieke oprechtheid.

RvV

De RvV vindt het plausibel dat politiek gedachtegoed ingevolge de levensloop kan evolueren. Immers, na zijn terugkeer uit Nederland begaf de man zich in een milieu van seculiere schrijvers en politici. Uit de vertaling van zijn boek blijkt dat verzoeker seculiere overtuigingen heeft en zich zeer kritisch opstelt ten aanzien van de Irakese politiek. Het is aannemelijk dat hij zijn boek verspreidde en hierdoor in de negatieve aandacht kwam. Verzoeker wordt erkend.

 

RvV 84.248 van 5 juli 2012

Feiten

Verzoeker is een beroepsmuzikant van Irakese afkomst. Hij gaf les in verschillende instituten in Irak. Hij speelde in orkesten en speelde op diverse buitenlandse muziekfestivals. Hij verhuisde in 2002 naar Tunesië waar hij muziekles gaf. Gedurende deze periode ging hij nog vaak op bezoek in Irak. Tijdens een van deze bezoeken werd hij telefonisch bedreigd waarna verzoeker terug naar Tunesië keerde. In 2011 werd hij - onder invloed van het  politieke klimaat in Tunesië - ook bedreigd ten gevolge van zijn beroep. Hij legde hierbij klacht neer bij de politie.

Verzoeker en zijn gezin besloten hierop te vluchten naar Irak. Daar werd het gezin weerom bedreigd en uitgescholden door onbekenden. Ook hier legde verzoeker een klacht neer bij de politie. Het gezin vluchtte uiteindelijk naar Syrië. En vandaar uit naar België.

CGVS

Het CGVS poneerde onder andere dat het vreemd is dat verzoeker zijn lidmaatschap bij de Iraakse muzikanten vereniging verlengde daags nadat hij werd bedreigd. Ook dat verzoeker na het eerste dreigement in Irak terugkeerde naar Irak, is volgens het Commissariaat opmerkelijk.

Beroep bij RvV

Verzoeker ging in beroep tegen de beslissing en bracht onder meer guidelines aan van het UNHCR waaruit blijkt dat artiesten en muzikanten aanzien worden als personen die handelen in strijd met islamitische richtlijnen en derhalve het risico lopen op vervolging. In 2012 kenden deze guidelines een update waarbij werd gesteld dat artiesten meer lijden onder restricties ingevolge intolerantie en de strikte interpretatie van islamitische waarden dan onder directe aanvallen.

RvV

In beroep oordeelt de RvV dat de gebeurtenissen in Tunesië naar aanleiding van de Arabische Lente een negatieve invloed kunnen hebben gehad op de omstandigheden van zijn verblijf aldaar zodat hij genoodzaakt werd terug te keren naar Irak. Verzoekers handelswijze doorheen de jaren maakt aannemelijk dat hij actueel, omwille van zijn profiel als hoogopgeleid beroepsmuzikant, in de negatieve belangstelling kan staan van extremistische groeperingen in Irak. Verzoeker maakt aannemelijk dat hij behoort tot een sociale groep die vervolging vreest, en wordt erkend.

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

10. Hof van Justitie laat humanitaire clausule in Dublin-verordening toepassen in elke situatie van afhankelijkheid

De Grote kamer van het Hof van Justitie oordeelde op 6 november 2012 over een prejudiciële vraag van een Oostenrijkse rechter. De vraag ging over de toepassing van de humanitaire clausule in de Dublin-verordening.

Een asielzoekster diende eerder een asielaanvraag in Polen. Ze reisde daarna verder om haar zoon en schoondochter, beiden erkend vluchteling in Oostenrijk, te vervoegen. In principe zou Polen de verantwoordelijke lidstaat zijn, maar het Hof oordeelde dat in dit geval de Oostenrijkse autoriteiten de humanitaire clausule (art. 15, lid 2 Verordening nr. 343/2003) moesten toepassen. De schoondochter was immers afhankelijk van de asielzoekster.

De schoondochter, die erkend vluchteling was in Oostenrijk, leed aan een ernstige ziekte en zware handicap ten gevolge van een traumatische gebeurtenis. Ze kon hierdoor niet alleen zorgen voor haar drie minderjarige kinderen. Bovendien kon zij niet rekenen op haar man, want bij onthulling van deze gebeurtenis zou zij het gevaar lopen door de mannelijke familieleden zwaar te worden mishandeld.

Het Hof acht dat de lidstaat bij een situatie van afhankelijkheid verplicht is om de familieleden samen te brengen en te houden. Het is daarbij niet van belang dat het de asielzoeker, dan wel het familielid is dat zich in een afhankelijke positie bevindt. De toepassing van de humanitaire clausule in de Dublin-clausule hangt dus niet alleen af van de situatie van de asielzoeker.

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

11. Hof van Justitie geeft inhoud aan samenwerkingsplicht in asielzaken zoals bepaald in de Kwalificatierichtlijn

In een arrest van 22 november 2012 oordeelde het Hof van Justitie naar aanleiding van een prejudiciële vraag van het Ierse High Court over de samenwerkingsplicht in asielzaken. Deze samenwerkingsplicht houdt in dat indien de door verzoeker (in casu de asielzoeker) aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat actief met verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven.

Het Ierse High Court stelde de vraag in kwestie over de procedure van subsidiaire bescherming. Asielzoekers die definitief de vluchtelingenstatus geweigerd worden , hebben in Ierland 15 dagen de tijd om de subsidiaire bescherming aan te vragen. Zij krijgen in dat geval geen nieuw gehoor.

Moeten de Ierse autoriteiten in dat geval de resultaten van hun beoordeling van de subsidiaire bescherming overmaken voor het nemen van de definitieve beslissing? Het Hof van Justitie antwoordde hierop negatief en maakt het onderscheid tussen twee fasen. De eerste fase ziet op de vaststelling van de feitelijke omstandigheden, de tweede fase betreft de beoordeling in rechte daarvan.

  • Voor de eerste fase is de lidstaat verplicht om met de vreemdeling actief samen te werken. De autoriteiten hebben immers gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten dan de vreemdeling. Ook art. 8, tweede lid, sub b van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten actuele en nauwkeurige informatie verzamelen over de algemene situatie in landen van oorsprong en doorreislanden.
  • De tweede fase, de beoordeling in rechte, behoort wel tot de uitsluitende bevoegdheid van de bevoegde nationale autoriteit.

Praktijk in België

In België luidt de vaste rechtspraak dat de bewijslast in beginsel bij de kandidaat-vluchteling ligt. Hij moet volgens de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in de mate van het mogelijke elementen aanbrengen ter staving van zijn relaas, en bij het ontbreken van dergelijke elementen, een aannemelijke verklaring geven. De Raad is van oordeel dat het niet aan het Commissariaat-generaal is om onjuistheid van bepaalde verklaringen van de asielzoeker te bewijzen. Dit impliceert  dat verklaringen die de asielzoeker niet ondersteunt, als onjuist beschouwd worden. Bij gebrek aan bewijs gaat het Commissariaat daarom niet zelf op zoek naar bewijselementen die de verklaringen van de asielzoeker kunnen ondersteunen. In plaats daarvan wordt de geloofwaardigheid van de asielzoeker vaak betwist. Maar de behandeling van een asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid is problematisch omdat deze niet wordt gestaafd door objectieve elementen.

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

12. RvV schorst terugdrijving van subsidiair beschermde naar Afghanistan

Betrokkene verkreeg een tijdelijke verblijfstitel op basis van een toekenning door het CGVS van het statuut van subsidiair beschermde uit Afghanistan. Hij besloot daarna om vrijwillig naar Kaboel op reis te gaan. Bij terugkomst op de luchthaven in Brussel werd hij in opdracht van Dienst Vreemdelingenzaken gearresteerd en opgesloten met het oog op onmiddellijke terugdrijving. De DVZ had echter geen procedure bij het CGVS opgestart om de toegekende subsidiaire beschermingsstatus in te trekken. Betrokkene vroeg een hoogdringende schorsing van de terugdrijving.

 

De RvV stelt in arrest nr. 93.548 dat verzoeker, wiens subsidiaire beschermingsstatus niet werd ingetrokken, ingevolge deze status bescherming geniet en verblijfsrecht heeft in België. De RvV schorst daarom de terugdrijving.

  • Artikel 55/5 van de Verblijfswet bepaalt dat het statuut kan worden ingetrokken “wanneer de omstandigheden op grond waarvan de subsidiaire beschermingsstatus werd verleend, niet langer bestaan of zodanig zijn gewijzigd dat deze bescherming niet langer nodig is. Er dient hierbij te worden nagegaan of de verandering van de omstandigheden die hebben geleid tot het toekennen van de subsidiaire beschermingsstatus een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft om het reële risico op ernstige schade weg te nemen.”
  • Artikel 49/2 §4 van de Verblijfswet voorziet bovendien dat de DVZ te allen tijde aan het CGVS kan vragen om de subsidiaire beschermingsstatus in te trekken. De Commissaris-generaal neemt dan een beslissing binnen een termijn van 60 dagen.

De DVZ had in deze zaak echter geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tot intrekking van de subsidiaire bescherming. Betrokkene heeft dus nog een verblijfsrecht in België. De terugdrijving werd daarom geschorst.

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

13. Leefloontarieven geïndexeerd

 De leefloontarieven zijn op 1/12/2012 weer geïndexeerd. Dit heeft ook gevolgen voor verblijfsvoorwaarden en rechten van vreemdelingen.

  • Bij gezinshereniging met een Belg of derdelander geldt vanaf 1/12/2012 een inkomensvoorwaarde van 1282,14 euro in plaats van 1256,97 euro.

Bron: omzendbrief 12/1/2012 van POD MI 

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw