1. EU-landen moeten criteria in verblijfswetgeving opnemen voor "andere familie afhankelijk van Unieburger"

België moet zoals alle EU-landen de criteria voor een mogelijk verblijfsrecht bepalen voor “andere familieleden” van een Unieburger, die van deze laatste financieel of lichamelijk afhankelijk zijn. Dat volgt uit het arrest Rahman van het Hof van Justitie van 5 september 2012 (C-83/11).

  • Met “andere familieleden” wordt bedoeld: familie die strikt genomen geen recht op gezinshereniging heeft. Dus niet de echtgenoot, gelijkgestelde partner, geregistreerde partner, (klein)kinderen of (groot)ouders, maar wel "andere familie die ten laste is van de Unieburger".
  • De lidstaten zijn niet verplicht om al deze personen een verblijfsrecht te geven, maar moeten in hun wetgeving wel de criteria vermelden op grond waarvan deze personen een beslissing over hun verblijfsaanvraag kunnen bekomen. Het Hof verduidelijkt ook welke beoordelingsmarge de lidstaten hebben.
  • De beslissing moet ook gebaseerd zijn op een nauwkeurig onderzoek van hun persoonlijke situatie en moet, in geval van weigering, gemotiveerd zijn.

Wat zegt richtlijn 2004/38/EG?

In artikel 2 van Richtlijn 2004/38 'betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden' (hierna “richtlijn vrij verkeer”) staan de familieleden opgesomd die een recht op gezinshereniging hebben als familielid van een Unieburger die ze begeleiden naar een andere lidstaat. Het gaat om de echtgenoot, gelijkgestelde partner, geregistreerde partner, descendenten, of ascendenten ten laste van een Unieburger.

Daarnaast verplicht artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer lidstaten ook om het recht op verblijf te “vergemakkelijken” voor een aantal “andere familieleden van Unieburgers”. Het gaat om familieleden die niet onder artikel 2 richtlijn vrij verkeer vallen, en die, ongeacht hun nationaliteit:

1) in het land van herkomst ten laste zijn van de Unieburger; of

2) in het land van herkomst inwonen bij de Unieburger; of

3) vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de Unieburger strikt behoeven.

 

Wat zegt het Hof van Justitie hierover?

In het arrest Rahman verduidelijkt het Hof van Justitie voor het eerst wat die verplichting (om het verblijf voor de drie bovenstaande categorieën van familie te “vergemakkelijken”) voor de lidstaten precies inhoudt. Volgens het Hof:

  • zijn lidstaten niet verplicht om deze personen een verblijfsrecht te geven, zelfs niet wanneer zij bewijzen dat zij ten laste zijn van de Unieburger;
  • moeten lidstaten in hun wetgeving de criteria vermelden op grond waarvan deze personen een beslissing over hun verblijfsaanvraag kunnen bekomen. De beslissing moet gebaseerd zijn op een nauwkeurig onderzoek van hun persoonlijke situatie en moet, in geval van weigering, gemotiveerd zijn. Een nauwkeurig onderzoek naar de persoonlijke situatie van de aanvrager impliceert dat de lidstaat rekening houdt met relevante omstandigheden, zoals de mate van financiële of lichamelijke afhankelijkheid en de graad van verwantschap tussen het familielid en de Unieburger die men wenst te begeleiden;
  • beschikken lidstaten over een ruime beoordelingsmarge om deze criteria vast te stellen. De gekozen criteria moeten wel verenigbaar zijn met de gebruikelijke betekenis van het woord „vergemakkelijken” en de nationale wetgeving moet de termen gebruiken die de afhankelijkheid verwoorden in de zin van  artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer (zie de drie situaties van afhankelijke familieleden hierboven vermeld). In geen geval mogen de nationale criteria de bepaling in de richtlijn vrij verkeer die lidstaten verplicht om het verblijfsrecht voor familie, afhankelijk van de Unieburger,  te vergemakkelijken, van haar nuttig effect beroven;
  • heeft de bepaling in artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer geen directe werking, maar heeft elke aanvrager wel het recht om door een rechter te laten onderzoeken of de nationale wetgeving en de toepassing ervan aan bovenvermelde voorwaarden voldoet;
  • is, om als familie “ten laste” van een Unieburger in de zin van artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer beschouwd te worden, niet vereist dat het familielid in dezelfde staat verbleven heeft als de Unieburger, waar hij ten laste was van de Unieburger. Het volstaat dat het familielid in zijn land van herkomst afhankelijk is van de Unieburger op het ogenblik waarop hij verzoekt zich te mogen voegen bij de Unieburger (van wie hij ten laste is);
  • mogen lidstaten in het kader van hun beoordelingsmarge bijzondere voorwaarden stellen over de aard en de duur van de afhankelijkheid, maar moeten deze voorwaarden wel verenigbaar zijn met de gebruikelijke betekenis van de bewoordingen in artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer met betrekking tot afhankelijkheid, en mogen zij deze bepaling niet van haar nuttig effect beroven.

Hoe is dit nu geregeld in België?

Momenteel voorziet de Belgische verblijfsreglementering geen enkele specifieke bepaling over het verblijfsrecht voor “andere familieleden” van een Unieburger, die van deze laatste financieel of lichamelijk afhankelijk zijn.

  • Punt 2.3 van de regularisatie-instructie van 19 juli 2009 stelde dat “andere familieleden” die in het land van herkomst ten laste zijn van of inwoonden bij een Unieburger, of die wegens ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de Unieburger nodig hebben, zullen gemachtigd worden tot verblijf als zij een regularisatie-aanvraag in België indienen. Deze instructie werd echter onwettig bevonden door de Raad van State en vernietigd op 9 december 2009, omdat de instructie geen rekening hield met de wettelijke procedure-voorwaarde dat regularisatie alleen "in buitengewone omstandigheden" kan worden aangevraagd. Ook als DVZ de criteria in de vernietigde instructie ten gronde blijft toepassen in de praktijk, blijft de vaststelling dat er momenteel geen criteria zijn vastgesteld in onze verblijfsreglementering.
  • De algemene artikelen 9 en 9bis Vw, op basis waarvan de DVZ een discretionaire bevoegdheid heeft om vreemdelingen te machtigen tot een verblijf van meer dan drie maanden, voldoen volgens ons evenmin aan de vereisten gesteld door het Hof van Justitie in de zaak Rahman. Deze artikelen vermelden immers geen specifieke criteria op grond waarvan deze personen een beslissing over hun verblijfsaanvraag kunnen bekomen, noch een verwijzing naar termen die de afhankelijkheid verwoorden in de zin van  artikel 3, lid 2, sub a richtlijn vrij verkeer.

Bijgevolg voldoet de Belgische RvV.

Bron: HvJ 5 september 2012, C-83/11 (Rahman) verblijfsreglementering volgens ons nu niet aan het Unierecht.

 

Hoe doe je in België beroep op het arrest Rahman?

  • Familieleden van een Unieburger, die van deze laatste financieel of lichamelijk afhankelijk zijn en die geen recht op gezinshereniging hebben, kunnen een machtiging tot verblijf aanvragen op basis van de algemene artikelen 9 en 9bis Vw en met uitdrukkelijke verwijzing naar het arrest Rahman.
  • Indien hun een verblijfsrecht geweigerd wordt kunnen zij die weigering aanvechten voor de RvV, die ingevolge het Rahman-arrest moet onderzoeken of de nationale wetgeving en de toepassing ervan aan de voorwaarden in dat arrest voldoet. Als het antwoord op deze laatste vraag negatief is, kan de RvV de weigeringsbeslissing vernietigen en moet de DVZ een nieuwe beslissing nemen die in overeenstemming is met de motieven van het arrest van de

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

2. RvV bevestigt principe van gezinseenheid in asieldossier voor afhankelijke familieleden

Het Commissariaat Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen weigerde aan een Roma familie de toekenning van vluchtelingenstatus en subsidiaire bescherming omwille van tegenstrijdigheden in haar asielverhaal. In beroep kende de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen aan deze familie de vluchtelingenstatus toch toe, omdat deze familie afhankelijk is van hun ouders die erkend zijn in België als vluchtelingen.

 

De RvV ziet het begrip afhankelijkheid van familieleden ruim: ook personen die materieel of financieel ten laste zijn van bijstand door een erkend vluchteling omwille van hun leeftijd, invaliditeit of afwezigheid van middelen om te voorzien in levensonderhoud komen in aanmerking voor erkenning als vluchteling.

>> Lees RvV nr 88.021 van 24/9/2012  

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

3. Verschil in Nederlands- en Franstalige procedure: RvV vernietigt beslissing CGVS wegens miskenning gezag van gewijsde

Een gezin Roma uit Servië diende een asielaanvraag in die werd behandeld in de Nederlandstalige procedure. Hun neef en ouders kwamen later toe en kwamen in de Franstalige procedure terecht. Gevolg: weigering voor het gezin, erkenning voor neef en ouders. Zij baseerden zich op dezelfde asielmotieven. Het gezin vroeg opnieuw asiel aan.

Volgens de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV arrest nr. 90.532 van 26 oktober 2012) moet het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) bij deze tweede asielaanvraag rekening houden met het gezag van gewijsde van de erkenning van neef en ouders. Dat wil daarom nog niet zeggen dat het gezin ook (automatisch) erkend wordt. Maar het CGVS moet in ieder geval de erkenning van neef en ouders respecteren en verder onderzoek doen over de asielaanvraag van het gezin.

 

Eerste asielprocedure gezin

Het gezin werd het slachtoffer van intimidatie en geweld door mujaheddin en kon met deze problemen niet terecht bij de Servische politie. Eerst besloten moeder en vader met hun kinderen te vluchten naar België, waar hun asielaanvraag in 2010 werd geregistreerd en uitmondde in een negatieve beslissing. Hun verklaringen werden tegenstrijdig en bijgevolg ongeloofwaardig beschouwd, maar er werd de familie vooral verweten geen beroep te hebben gedaan op de Servische politie, die volgens de informatie van het CGVS functioneert en dus in staat is om klachten te behandelen, ongeacht de godsdienst van betrokkenen. De RvV bevestigde deze beslissing in beroep.

 

Asielprocedure neef en ouders

Intussen bleven de problemen voor de familie in Servië verder duren, waardoor ook de ouders en neef besloten te vluchten naar België in de hoop er bescherming te vinden. Voor hen kwam er initieel een weigeringsbeslissing van het CGRA, maar CCE besliste in beroep (arrest 72.217) dat hun verklaringen voldoende coherent en gedetailleerd zijn om te besluiten dat zij deze gebeurtenissen echt hebben meegemaakt, en er verder op basis van objectieve informatie voldoende werd aangetoond waarom het niet mogelijk was om de Servische autoriteiten in te schakelen. De ouders en neef verkregen dus het statuut van vluchteling, op basis van dezelfde asielmotieven die eerder, in Nederlandstalige procedure, als ongegrond werden beschouwd.

 

Nieuwe asielprocedure gezin

Na deze erkenning besloot het gezin een nieuwe asielaanvraag te doen met de erkenningsattesten van hun ouders en neef op zak. Het CGVS oordeelde echter dat de verklaringen van hun ouders en neef nog steeds niet geloofwaardig waren en het gezin niet kon aantonen dat zij omwille van deze erkenning niet zouden kunnen terugkeren naar Servië. In beroep kon de RvV deze beslissing onmogelijk bevestigen omdat ze strijdig was met wat de CCE eerder had vastgesteld over hun ouders en neef: hun relaas was wel degelijk geloofwaardig.

RvV arrest nr. 90.532 van 26 oktober 2012 hervormde de bestreden beslissing niet maar koos ervoor om te vernietigen. Dit omdat er nog verklaringen zouden zijn die mogelijk een ander licht kunnen werpen op de beoordeling door de Raad inzake het vluchtverhaal van de erkende ouders en neef, en het asielrelaas van het gezin zelf.

Opmerking VwV:

Deze zaak zet de verschillen in behandeling tussen Nederlands- en Franstalige rechtspraak duidelijk in de verf. Opmerkelijk is dat de RvV weliswaar niet volledig ingaat tegen de Franstalige rechtspraak (ze moet immers het gezag van gewijsde respecteren) maar het CGVS opdraagt om meer onderzoek te doen. Deze laatste zou dan de verklaringen van het gezin op een andere manier kunnen onderuit halen. Maar kan eenzelfde vluchtverhaal aannemelijk zijn in de Franstalige procedure, en niet geloofwaardig in de Nederlandstalige?

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

4. Wijziging standpunt POD MI uitsluiting van maatschappelijke dienstverlening tijdens eerste 3 maanden verblijf voor familieleden van Belgen

Volgens artikel 57quinquies OCMW-wet worden alle EU-burgers en hun familieleden uitgesloten van het recht op maatschappelijke dienstverlening tijdens de eerste 3 maanden van hun verblijf. EU-burgers die als werkzoekende een verblijf vragen en hun familieleden worden de hele periode dat ze naar werk zoeken uitgesloten.

 

De vraag is of Belgen voor de toepassing van artikel 57quinquies OCMW-wet ook EU-burgers zijn en hun familieleden dus uitgesloten kunnen worden tijdens de eerste 3 maanden van hun verblijf.

 

De POD MI heeft intussen een definitief standpunt ingenomen. Artikel 57quinquies is niet van toepassing bij gezinshereniging met een minder- of meerderjarige Belg. Familieleden van een Belg hebben dus recht op maatschappelijke dienstverlening vanaf de bijlage 19 (indien familielid EU-nationaliteit heeft) of bijlage 19ter (indien familielid derdelander is). De uitsluiting tijdens de eerste 3 maanden van verblijf is niet van toepassing.

 

Bron: FAQ POD Maatschappelijke Integratie vraag 53 en 54 

 

Bericht van VVSG (M-Weter 2012 nr. 10)

 

5. Fedasil geeft FAQ uit over terugkeertraject en terugkeerplaatsen

Op 14 november 2012 verstuurde Fedasil een bijlage bij de Instructie betreffende het terugkeertraject en de terugkeerplaatsen voor asielzoekers opgevangen in het opvangnetwerk van Fedasil van 13 juli 2012.

Het gaat om Frequently Asked Questions (FAQ) die het antwoord geven op een aantal praktische vragen over de toepassing van de verschillende onderdelen van deze instructie. Zoals:

  • de inhoud van de terugkeerbegeleiding zowel voor als na de transfer naar de terugkeerplaats,
  • de organisatie van de transfer naar de terugkeerplaats
  • de uitzonderingscategorieën
  • ... 

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

6. Verblijfsvergunning voor bepaalde duur volgens HvJ niet noodzakelijk “formeel beperkt”

Een verblijfsvergunning van bepaalde duur waarvan de geldigheidsduur onbeperkt kan worden verlengd, valt soms toch niet onder het begrip “formeel beperkte verblijfsvergunning” in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef sub e van de Richtlijn langdurige ingezetenen (2003/109 begin_of_the_skype_highlighting Vrij 2003/109 end_of_the_skype_highlighting).

 

Omwille van het nuttig effect van deze richtlijn, zegt het Hof van Justitie in arrest C-502/10 (Singh) van 18 oktober 2012 dat dit het geval is wanneer die verblijfsvergunning gegeven wordt:

  • aan een specifieke groep van mensen die geen uitzicht heeft op een verblijfsvergunning van onbepaalde duur
  • wanneer de formeel beperkte verblijfsvergunning toch mogelijk maakt dat de derderlands onderdaan zich duurzaam vestigt in de betrokken lidstaat.

Mijnheer Singh heeft de Indiase nationaliteit en kwam naar Nederland. Hij had een verblijfsvergunning die beperkt was in de tijd en ook beperkt was tot een activiteit van geestelijk voorganger. Na zekere tijd vraagt mijnheer Singh een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene aan. De Nederlandse staatssecretaris weigert om die toe te kennen maar verlengt wel zijn verblijfskaart. Daarop stelt mijnheer Singh hoger beroep in tegen de weigeringsbeslissing. De Nederlandse Raad van State stelde in het kader van dit geschil een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie.

Volgens het Hof van Justitie kan mijnheer Singh niet uitgesloten worden van een verblijfsrecht als langdurig ingezetene van de Europese Unie op basis van artikel 3, tweede lid, aanhef sub e van Richtlijn 2003/109. Zijn Nederlandse “verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, waarvan de geldigheid was beperkt tot een activiteit van geestelijk voorganger” is geen “formeel beperkte verblijfsvergunning”.

 

“Formeel beperkte verblijfsvergunning”

  • Een “verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, waarvan de geldigheid was beperkt tot een activiteit van geestelijk voorganger” lijkt op het eerste gezicht een “formeel beperkte verblijfsvergunning” te zijn in de gebruikelijke zin van het woord. Zij is namelijk formeel beperkt in de tijd en afhankelijk van uitvoering van bepaald beroep.
  • Het lijkt er op dat het Hof van Justitie via het “achterpoortje” van de langdurig ingezetenen de lidstaten onrechtstreeks verplicht om derdelanders na een zekere periode van beperkt verblijfrecht toe te laten tot een onbeperkt verblijfsrecht. Anders zou dit de nuttige werking van de Richtlijn langdurig ingezetene kunnen uithollen.
  • In België krijgen bedienaren van erkende erediensten een A kaart (beperkt verblijf). In de praktijk krijgen zij na een aantal jaren een B kaart (onbeperkt verblijf). Voor zover het gaat om een administratieve praktijk die niet juridisch afdwingbaar is, zou het besproken arrest in een concreet geval nuttig kunnen zijn.

Bronnen:

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

7. Verblijf voor toetreding tot EU telt mee voor duurzaam verblijf Unieburger

Het Hof van Justitie stelt in de zaak Czop-Punakova van 6 september 2012 dat voor het duurzaam verblijfsrecht van een Unieburger wiens land onlangs is toegetreden tot de EU, ook het verblijf meetelt vóór de toetreding van het betrokken land tot de EU, als dat verblijf tenminste voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1 van richtlijn 2004/38/EG.

Ook België zal zijn beleid bij nieuwe toetredingen moeten aanpassen. Punt F.5 van de interne richtlijn van 23/5/2008 is immers in strijd met het arrest Czop-Punakova.

 

Daarnaast sluit het Hof van Justitie in dit arrest Czop-Punakova ook aan op haar eerder arrest Teixeira. Zowel de zaak Teixeira als de zaak Punakova gaan over het verblijfsrecht van de familieleden van een Unieburger die niet meer voldoet aan de voorwaarden van richtlijn 2004/38/EG inzake het vrij personenverkeer (ze werken niet langer als werknemer of zelfstandige en vragen inkomenssteun aan de overheid). Vraag was of ze toch nog een verblijfsrecht kunnen doen gelden op basis van de iets ruimere bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1612/68 (die ondertussen vervangen is door Verordening nr. 492/2011):

  • Teixeira: het kind van een voormalig EU-werknemer dat onderwijs volgt, behoudt een verblijfsrecht samen met de ouder die daadwerkelijk zorg draagt. Het verblijfsrecht van de ouder dat op deze grond is verkregen, eindigt in principe bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij het kind de aanwezigheid en de zorg van die ouder nog nodig heeft om zijn opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.
  • Czop-Punakova: dit alles geldt echter niet voor de zorgdragende ouder van het kind van een voormalig EU-zelfstandige dat onderwijs volgt. Het verblijfsrecht waarvan sprake in Teixeira volgt immers uit een verordening die alleen van toepassing is op (voormalige) EU-werknemers.
  • Let op: de regels van het vrij personenverkeer in richtlijn 2004/38/EG voorzien ook een voortgezet verblijfsrecht voor de zorgdragende ouder en het kind dat onderwijs volgt wanneer de EU-burger aan wie zij hun verblijf te danken hebben, overlijdt of vertrekt. Dat verblijfsrecht is geregeld in artikel 42quater, §2 Verblijfswet en geldt zowel voor kinderen van zelfstandigen als van werknemers.
  • Maar in de zaak Czop-Punakova was er een verblijfsrecht op basis van een ander artikel in richtlijn 2004/38/EG: een Unieburger heeft een duurzaam verblijfsrecht na 5 jaar ononderbroken verblijf in de lidstaat (in België na 3 jaar); daarbij telt ook het verblijf mee vóór de toetreding van het betrokken land tot de EU, als dat verblijf tenminste voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1 van richtlijn 2004/38/EG.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

8. CGVS wijzigt beleid subsidiaire bescherming voor asielzoekers uit Jalalabad Afghanistan

Jalalabad, de hoofdstad van de provincie Nangarhar, wordt niet meer als onveilig beschouwd. Er zijn wel rapporten die spreken over een algemene verslechtering in de regio, maar CGVS heeft specifiekere rapporten die aantonen dat het niet het geval is voor de hoofdstad van de provincie Nangarhar.

België zal geval per geval onderzoeken of de stad Jalalabad een intern vestigingsalternatief kan zijn voor asielzoekers uit andere districten van de provincie Nangarhar.

Bericht van BCHV - Contactvergadering met CGVS op 13/11/2012

 

9. Vluchtelingenwerk publiceert landenrapport Afghanistan

Sinds 2010 vormen Afghanen de grootste groep asielzoekers in België. Jaarlijks vragen in België ongeveer 2000 Afghanen asiel aan. Vluchtelingenwerk Vlaanderen verzamelde haar kennis over Afghanistan en het Belgische asiel- en terugkeerbeleid in een landenrapport. En stelt dit rapport ter beschikking van iedereen die met Afghaanse asielzoekers werkt of daar meer over wilt weten.

 

Let op: dit document van VwV is niet bedoeld om het asieldossier te staven. De andere landenrapporten waarnaar we verwijzen in het document, kunnen wel gebruikt worden in individuele asielzaken. Maar ze moeten altijd vervolledigd worden met onderzoek naar landeninformatie specifiek voor de individuele gevallen.

>>Lees het landenrapport Afghanistan van VwV

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

10. Litouwen neemt deel aan nauwere samenwerking op gebied van toepasselijk recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed

De Europese Commissie bevestigde bij besluit van 21 november 2012 de deelname van Litouwen aan de nauwere samenwerking op het gebied van toepasselijk recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed.

Dat betekent dat Litouwen partij zal worden bij de Rome III verordening (verordening nr. 1259/2010 van de Raad). De verordening die bepaalt welk recht van toepassing zal zijn op een echtscheiding of een scheiding van tafel en bed, trad op 21 juni 2012 in werking in veertien lidstaten van de Europese Unie: België, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië en Slovenië.

De verordening zal door het besluit van de Commissie ook van toepassing zijn op Litouwen vanaf 22 mei 2014.

 

>> Lees meer over toepasselijk recht bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed 

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

11. Asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf betalen vanaf 1 mei 2013 geen patiëntbijdrage in centra voor geestelijke gezondheidszorg

De Vlaamse Regering heeft op 5 oktober 2012 een besluit uitgevaardigd waarin de patiëntbijdrage wordt bepaald in de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG), die worden vermeld in artikel 2, 1° van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg.  Dit besluit heeft tot doel de patiëntbijdragen in de CGG te uniformiseren.

  • Iedere patiënt betaalt een persoonlijke financiële bijdrage voor elke consultatie bij een medewerker van een CGG, voor zover die consultatie plaatsvindt op verzoek van de patiënt of op basis van afspraken met de patiënt. Het gaat in beginsel om een bijdrage van 11 euro.
  • Patiënten met een verhoogde tegemoetkoming binnen de ziekte- en invalideitsregelgeving of personen in budgetbegeleiding, betalen een verminderd tarief van 4 euro per gesprek.
  • Deze bijdrage moet echter niet worden betaald door bepaalde categorieën van patiënten, waaronder asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf, en ook gedetineerden en personen die zich in een behartigenswaardige situatie bevinden. Op die manier wordt hun toegang tot de CGG gewaarborgd. 

Let op: de geneeskundige verstrekkingen die onder het toepassingsgebied van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (gecoördineerd op 14 juli 1994) vallen, worden uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied van het besluit en zullen dus nog steeds moeten worden betaald door de vrijgestelde categorieën van patiënten.

Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2013 en zal twee jaar later worden geëvalueerd op vlak van financiële toegankelijkheid.

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

12. Federale beleidsverklaring

Er zijn 3 concrete aankondigingen in verband met asiel en migratie in de Algemene beleidsverklaring van Eerste Minister Di Rupo op 21/11/2012:

  • De komende weken dient de regering een wetsontwerp in het parlement in om de asielprocedure verder te stroomlijnen.
  • Zeer binnenkort dient de regering een wetsontwerp in het parlement in ter bestrijding van schijnhuwelijken en schijn-wettelijke samenwoning. Er komt een gegevensbank ten behoeve van verschillende overheden. Er komt een centraal register van erkende en geweigerde buitenlandse akten.
  • De regering zal een nieuwe procedure voor erkenning als staatloze voorzien.
Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw