1. Uitvoeringsbesluit nieuwe Nationaliteitswet gepubliceerd en in werking sinds 1 januari

Het KB tot uitvoering van het gewijzigde Wetboek van de Belgische Nationaliteit (WBN) is gepubliceerd. Het WBN en KB zijn volledig in werking vanaf 1 januari 2013.

 

Het KB Belgische Nationaliteit geeft meer duidelijkheid over de volgende elementen:

  • het bewijs van wettelijk verblijf 
  • het bewijs van taalkennis 
  • de gewichtige feiten eigen aan de persoon die kunnen leiden tot een weigering, of tot een vervallen verklaring van Belgische nationaliteit 
  • het KB publiceert ook de aanvraagformulieren voor nationaliteitsverklaring en voor naturalisatie >>zie hiervoor Belgisch Staatsblad 21/1/2013: klik op "beeld"

>>Kruispunt M-I verwerkte alle nieuwe info op de websitepagina's.

>>Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding publiceerde een brochure met basisinfo.

 

Beperking van verblijfsdocumenten voor nationaliteitsaanvraag

Het KB Belgische Nationaliteit somt onder andere de verblijfsdocumenten op die het nodige wettelijk verblijf bewijzen.

  • Op het moment van de aanvraag moet een verblijfsrecht van onbeperkte duur bewezen worden: het gaat om de elektronische verblijfskaarten B, C, D, E (of papieren bijlage 8), E+ (of papieren bijlage 8bis), F, en F+.
  • Voor het vereiste aantal jaren verblijf voorafgaand aan de aanvraag (bv. 5 jaar of 10 jaar) kunnen ook tijdelijke verblijfsdocumenten gelden. Naast bovenstaande documenten komen ook de elektronische verblijfskaarten A en H in aanmerking, en de bijlage 15 met aangekruist vakje 2, 6 of 7.

Opmerking Kruispunt M-I over het bewijs van wettelijk verblijf 

Het is opmerkelijk en bekritiseerbaar dat verblijfsproceduredocumenten zoals attest van immatriculatie, bijlage 35 en bijlage 19 niet opgesomd worden in het KB als bewijs voor het verblijf voorafgaand aan de aanvraag.

  • Het verblijf dat nochtans wettelijk toegestaan is tijdens een aanvraagprocedure (voor asiel, gezinshereniging, EU-burger, ontvankelijk verklaarde medische regularisatie, slachtoffer van mensenhandel, niet-begeleide minderjarige, of derdelands student en gezinslid), zou volgens het KB dus niet meetellen als "wettelijk verblijf" voor het vereiste aantal jaren voorafgaand verblijf om Belg te worden.
  • Nochtans hebben verschillende van deze aanvraagprocedures een "declaratief karakter": indien de overheid het verblijfsrecht na de aanvraag vaststelt en toekent, wordt dit verblijfsrecht geacht te hebben bestaan vanaf de aanvraag. Dat is onder andere het geval bij de erkenning als vluchteling, het verblijf van rechtswege voor gezinshereniging of voor EU-burgers, en het visum voor langdurig verblijf dat toegekend werd in het buitenland. De niet-erkenning van het verblijf tijdens de aanvraagprocedure lijkt in strijd te zijn met dit declaratief karakter of verblijf van rechtswege.
  • Voor erkende vluchtelingen verbond België zich in artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag om nationaliteitsverwerving te promoten en vergemakkelijken: de niet-erkenning van hun jaren in de asielprocedure is echter een serieuze stap achteruit.
  • Maar ook bij niet-declaratieve verblijfsvergunningen (die niet van rechtswege moeten toegekend worden) kan het verblijf tijdens de aanvraagprocedure niet zomaar genegeerd worden. Het verblijf tijdens de hierboven in het eerste punt opgesomde aanvraagprocedures is wettelijk toegestaan (volgens de vreemdelingenwetgeving), zolang de procedure duurt.
  • Ook het verblijf tijdens een schorsende beroepsprocedure (met bijlage 35) is wettelijk toegestaan (volgens de vreemdelingenwetgeving), zolang de schorsende beroepsprocedure duurt.
  • De duur van een aanvraagprocedure of (schorsende) beroepsprocedure is een verantwoordelijkheid van de overheid en niet van de vreemdeling. Er is geen maximale termijn van behandeling van ondermeer een asielprocedure, medische regularisatieprocedure, of beroepsprocedure. Volgens het KB zou de nuttige verblijfstermijn om Belg te worden dan pas beginnen lopen vanaf de datum van toekenning van aanvraag of beroep. Maar is het redelijk verantwoord om bij een toegekende aanvraag of beroep geen rekening te houden met de proceduretermijn waarin de aanvrager (nochtans wettelijk) in België verbleef? 
  • Het Hof van Cassatie oordeelde op 20/2/2009 in arrest nr. C.08.0115.N en arrest nr. C.07.0641.N dat de periode gedurende dewelke een vreemdeling, zonder onderbreking, over voorlopige verblijfsvergunningen of toelatingen om voorlopig in het land te verblijven heeft beschikt, in aanmerking moeten genomen worden bij de vereiste jaren "wettelijk verblijf" die nodig zijn voorafgaand aan een nationaliteitsverklaring. Beide Cassatie-arresten oordeelden over vreemdelingen die tijdens hun asielprocedure geregulariseerd werden: hun verblijf vanaf de asielaanvraag telde mee om Belg te worden.

De oude nationaliteitswet blijft gelden voor aanvragen van voor 1 januari 2013.

Bronnen

>>Wetboek Belgische Nationaliteit en KB Belgische Nationaliteit 

>>Brochure van CGKR over de nieuwe voorwaarden en procedures om Belg te worden

>>Lees onze webpagina's over Belg worden

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

2. RvV legt geldboete op wegens "kennelijk onrechtmatig beroep"

In arrest nr. 93.824 van 17 december 2012 veroordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de verzoekers tot een geldboete wegens ernstig misbruik van de procedure op basis van artikel 39/73-1 Vw. Het is de eerste keer dat dergelijke veroordeling  voorvalt. Frappant is dat alleen de verzoekers zelf moeten opdraaien voor die boete. De Raad stelt de advocaat van de verzoekers mee verantwoordelijk voor het kennelijk onrechtmatig beroep. Maar, de wet laat niet toe om ook hem een boete op te leggen.

 

Feiten

Op 17 oktober 2012 weigeren de verzoekers een repatriëring naar hun herkomstland. Zij worden daarna opnieuw opgesloten in afwachting van een nieuwe repatriëringspoging. Op 19 oktober stelt de advocaat van de verzoekers beroep in tegen deze beslissing tot heropsluiting bij de raadkamer van de correctionele rechtbank.

Op 22 oktober 2012 vindt een tweede repatriëringspoging plaats. Die poging wordt stopgezet omdat de advocaat van de verzoekers diezelfde dag een beroep had ingesteld bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De advocaat, noch de partijen verschijnen op de zitting. Daarom verwerpt de Raad het beroep die dag in arrest nr. 90.120. De verzoekers worden opnieuw opgesloten.

Op 2 november 2012 beslist de Raadkamer dat de beslissing tot heropsluiting van 17 oktober wettig was. Op 14 november 2012 wordt een nieuwe repatriëring gepland en weer stelt de advocaat diezelfde dag een beroep in, opnieuw tegen diezelfde beslissing van 17 oktober 2012. En opnieuw verwerpt de Raad het beroep in arrest nr. 91.570. Het beroep is manifest onontvankelijk. Men kan immers maar één keer de schorsing van een beslissing vragen.

 

In het arrest nr. 93.824 van 17 december 2012, dat we hier bespreken, veroordeelt de Raad dan uiteindelijk de verzoekers wegens een kennelijk onrechtmatig beroep.

 

De wet

Artikel 71 van de Vreemdelingenwet stelt heel duidelijk dat de vreemdeling tegen een beslissing tot vrijheidsberoving beroep kan instellen bij de raadkamer van de correctionele rechtbank van zijn verblijfplaats of van de plaats waar hij werd aangetroffen. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is hiervoor dus niet bevoegd. In dit geval wisten de advocaat en de verzoekers welke rechtbank bevoegd was. Zij hadden immers ook beroep ingesteld bij de raadkamer. Die raadkamer sprak zich ook uit over de beslissing tot heropsluiting. Zij stelde vast dat die wettig was. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de advocaat na die uitspraak van de raadkamer opnieuw beroep instelt bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Tenzij de enige bedoeling was om een tweede repatriëringspoging te dwarsbomen.

Artikel 39/82, § 1, vierde lid van de Vreemdelingenwet zegt onder andere dat je niet twee keer de schorsing van de tenuitvoerlegging kan vorderen. Door op 22 oktober die schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot heropsluiting van 17 oktober te vorderen en ook nog eens op 14 november lapt de advocaat ook deze regel aan de laars. Bovendien dient hij twee keer identiek hetzelfde verzoekschrift in.

 

De Raad kan op basis van artikel 39/73-1 Vw een geldboete tussen de 125 en 2500 euro opleggen wegens kennelijk onrechtmatig beroep. De Wet houdende diverse bepalingen (II) van 29 december 2010 voerde deze bepaling in. Het artikel trad in werking op 1 januari 2011.  

 

Conclusie

Het is glashelder dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen dus niet bevoegd is voor beroepen tegen vrijheidsberovende maatregelen. De raadkamer, van de verblijfplaats van de vreemdelingen of van de plaats waar hij wordt aangetroffen, is dat wel.

In het besproken geval legt de RvV een boete op wegens kennelijk onrechtmatig geding omdat:

  • de advocaat en de verzoekers weten dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet bevoegd is maar zij tegen beter weten in toch beroep instellen bij de Raad
  • noch de advocaat, noch een vervangend advocaat (“loco”), noch de verzoekers zelf verschijnen op de zitting
  • de advocaat met identiek hetzelfde verzoekschrift twee keer een beroep instelt tegen dezelfde beslissing met als enige doel een repatriëring te blokkeren

Gevolg: geldboete

De Raad stelt de verzoekers én de advocaat verantwoordelijk voor het misbruik van de procedure. Maar, de Raad veroordeelt alleen de verzoekers tot de boete van 125 euro. De wet laat immers niet toe om ook aan de advocaat een geldboete op te leggen.

 

Het is de advocaat, “een beroepsbeoefenaar van het recht” die de (Vreemdelingen)-wet en de procedures het best kent. In dit geval gaat het zelfs om een advocaat die “niet onbekend is met het vreemdelingenrecht”. Het is toch de advocaat die het best kan inschatten wat misbruik van de procedure is en wat een kennelijk onrechtmatig beroep is?

 

De Raad verwijst impliciet naar de wetgever. Hij zou op dit vlak de wet kunnen aanpassen. Zo zou hij het mogelijk kunnen maken dat de advocaat, de beroepsbeoefenaar, mee beboet wordt voor het kennelijk onrechtmatig beroep en niet alleen de verzoekers, de leken. Hiervoor zou de Wetgever het Gerechtelijk wetboek moeten aanpassen. Artikel 39/73-1 verwijst immers naar de regels van hoofdstuk vijf van het Gerechtelijk Wetboek.

Bronnen:

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

3. Wetgever schaaft aan synthesememorie in RvV annulatieprocedure

Met de wet van 31 december 2012 komt de wetgever tegemoet aan het arrest nr. 88/2012 van het Grondwettelijk Hof. Het Hof nam daarin de ‘synthesememorie’ in de annulatieprocedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen op de korrel. Het Hof vernietigde de bepaling van de Wet van 29 december 2010 die de repliekmemorie verving door de synthesememorie.

De wetgever wijzigt nu de procedure van de synthesememorie.

 

10 januari 2011: repliekmemorie afgeschaft,  synthesememorie ingevoerd

De Wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (II) ging van kracht op 10 januari 2011. Deze schafte de repliekmemorie af en voerde de synthesememorie in. Het doel van de Wetgever was om de procedure in annulatie voor de RvV te versnellen:

  • Als de complexiteit het vereiste, kon de RvV na de nota met opmerkingen van de verwerende partij aan de verzoekende partij vragen om een synthesememorie neer te leggen.
  • Hierin zet de verzoeker zijn argumenten nog eens op een rijtje. Hij kon echter geen nieuwe middelen aanvoeren.
  • De RvV baseert zich dan op de synthesememorie om een beslissing te nemen (behoudens wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de middelen betreft).

In een arrest van 30 juni 2011 verwierp de RvV een beroep omdat de synthesememorie een herhaling was van het verzoekschrift met slechts hier en daar een verwijzing naar de nota met opmerkingen. De synthesememorie vatte de middelen niet voldoende samen volgens de RvV.

De Raad van State riep daarop de RvV terug in een arrest van 19 juli 2012. Op basis het toenmalige artikel 39/81 van de Vreemdelingenwet was het, volgens de RvS niet nodig om een samenvatting te maken van de middelen, een opsomming was voldoende.

 

12 juli 2012: Grondwettelijk Hof vernietigt synthesememorie

De afschaffing van de repliekmemorie en de invoering van de synthesememorie deed volgens het Grondwettelijk Hof aanzienlijk afbreuk aan de verdediging van die categorie van verzoekers.  Een nuttige verdediging betekent dat je kennis kan nemen van het administratieve dossier dat op jou betrekking heeft. En, het houdt ook in dat je kan antwoorden op de juridische argumenten die door de tegenpartij als antwoord op de annulatiemiddelen zijn uiteengezet. Door de afschaffing van de repliekmemorie en de invoering van de synthesememorie maakte de wetgever dit zeer moeilijk, quasi onmogelijk.

De regering zag een aantal compensaties voor de afschaffing van de repliekmemorie. Volgens het Grondwettelijk Hof staan die niet in verhouding tot de aantasting van de rechten van de verdediging.

  • De mogelijkheid om op de terechtzitting zelf te antwoorden op de argumenten van de tegenpartij is geen voldoende compensatie. De terechtzittingen bij de RvV volgen immers een schriftelijke procedure op basis van artikel 39/60 Vw. De partijen beperken zich tot ‘het voordragen van hun opmerkingen’. Het is dan ook niet mogelijk om lange toelichtingen te doen die nodig zijn bij uiteenzettingen van juridische en technische argumenten die complex kunnen blijken. Verder kan de rechter ook beslissen dat er zelfs geen terechtzitting nodig is als hij meent dat het niet nodig is dat de partijen hun opmerkingen mondeling uiteenzetten. Het is belangrijk dat de verzoekende partij schriftelijk kan antwoorden.
  • De RvV kan een onregelmatigheid zelf (ambtshalve) opwerpen maar de rechter kan zich niet in de plaats stellen van de verzoekende partij.
  • De ‘openbaarheid van bestuur’ laat in het beste geval maar toe dat de verzoeker zijn administratief dossier raadpleegt vóór hij het verzoekschrift indient. Hij kan dus niet antwoorden op argumenten die per definitie niet bekend zijn vóór hij het beroep instelt, nl. de argumenten van de tegenpartij.

1 januari 2013: nieuw artikel 39/81 Vw van kracht

  • Het nieuwe artikel 39/81 Vw voorziet dat de verwerende partij binnen de 8 dagen na kennisgeving van het beroep het administratief dossier en de nota met opmerkingen moet bezorgen aan de griffie.
  • De griffie zendt dan “zodra het nuttig is” een afschrift van de nota met opmerkingen aan de verzoekende partij en brengt er haar van op de hoogte dat het administratief dossier bij de griffie ligt.
  • Binnen de 8 dagen te rekenen van die kennisgeving moet de verzoekende partij de griffie inlichten of zij al dan niet een synthesememorie wil indienen. Als de verzoekende partij ervoor kiest om de memorie in te dienen, moet die gebeuren binnen de 15 dagen te rekenen vanaf de kennisgeving door de griffie.

Het lijkt er dus op dat de wetgever de opmerkingen van het Grondwettelijk Hof ter harte heeft genomen. De inperking van het recht van verdediging van de verzoekende partij in een annulatieprocedure wordt teruggeschroefd. De verzoeker krijgt met de ‘herboren’ synthesememorie terug een ruimere mogelijkheid om te antwoorden op de argumenten van de tegenpartij.

 

Bronnen

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

4. Weigering wachtuitkering wegens geen middelbaar onderwijs in België is onwettig

Als je (middelbaar) onderwijs volgde in een ander EU-land maar in België woont, kan je onder de voorwaarden van artikel 36 Werkloosheidsbesluit een wachtuitkering aanvragen. Artikel 36 Werkloosheidsbesluit stelt onder andere als voorwaarde dat je 6 jaar onderwijs moet gevolgd hebben in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een Gemeenschap. In een arrest van 25 oktober 2012 stelt het Hof van Justitie ( C-387/11 ) dat deze voorwaarde niet evenredig is het legitiem doel, nl. het garanderen van een werkelijke band tussen de aanvrager en de Belgische arbeidsmarkt.

 

Feiten

Déborah Prete is Franse en zij volgde middelbaar onderwijs in Frankrijk. Zij behaalde daar in juli 2000 een baccalaureaatsdiploma in het beroepsonderwijs. In juni 2001 trouwt zij met een Belg en gaat bij hem in Doornik wonen.

De Belgische regeling voorziet voor jongeren die hun studie hebben beëindigd en op zoek zijn naar hun eerste werk een sociale uitkering, een “wachtuitkering”. Deze heeft tot doel de overgang van studie naar beroepsleven te vergemakkelijken.

Déborah vroeg dus zulke wachtuitkering aan. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorzieningen (RVA) weigerde die omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van art. 36, § 1, eerste lid, 2°, sub j van het Werkloosheidsbesluit.

 

De Belgische wet

Artikel 36, § 1, eerste lid, 2°, sub j) van het Werkloosheidsbesluit zegt dat je een wachtuitkering kunt krijgen als je het volgende kunt voorleggen:

  • Ofwel een bewijsstuk van de examencommissie van de Gemeenschap dat stelt dat de buitenlandse studie gelijkwaardig is aan een getuigschrift behaald voor de bevoegde examencommissie van een Gemeenschap
  • Ofwel een toelatingsbewijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs

Een bijkomende voorwaarde is dat de jongere werkloze ten minste zes jaar studies heeft in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een Gemeenschap. Deborah Prete voldeed niet aan deze voorwaarde. Zij volgde immers nooit onderwijs in België.

 

Hof van Justitie

Artikel 39 EG verbiedt discriminatie op grond van nationaliteit. Het verbiedt ook alle verkapte vormen van discriminatie die door andere onderscheidingscriteria tot hetzelfde resultaat leiden. Ook een uitkering die de toegang tot de arbeidsmarkt moet vergemakkelijken valt onder dit discriminatieverbod.

De voorwaarde uit artikel 36 Werkloosheidsbesluit benadeelt vooral staatsburgers van andere lidstaten. Zij volgden immers meestal geen onderwijs in België. Zulke verschillende behandeling is toegelaten als zij losstaat van de nationaliteit en evenredig is aan het rechtmatig nagestreefde doel.

De Belgische wetgever wou hier zeker zijn dat er een werkelijke band is tussen de aanvrager en de Belgische arbeidsmarkt. Dit is een legitiem doel. Wanneer de lidstaat echter om de werkelijke band te kunnen nagaan maar één criterium aanduidt, vb. de plaats waar het diploma van middelbaar onderwijs werd behaald, is dit te algemeen. Hierdoor wordt immer een te groot gewicht toegekend aan een factor die niet noodzakelijk de echte werkelijke band aangeeft. Deze voorwaarde gaat dus verder dan nodig om het doel te kunnen bereiken. Ook de voorwaarde uit artikel 36 Werkloosheidsbesluit dat men tenminste zes jaar studie gevolgd moet hebben in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een Gemeenschap uit artikel 36 van het Werkloosheidsbesluit gaat verder dan nodig. Het is immer niet mogelijk gemaakt om ook rekening te houden met andere factoren die mogelijk de werkelijke band met de Belgische arbeidsmarkt aantonen.

Waarschijnlijk heeft Déborah ook een band het met de Franse arbeidsmarkt. Zij heeft in Frankrijk gestudeerd en woont nu in België dicht bij de grens met Frankrijk. Maar, dat zij een band heeft met de Franse arbeidsmarkt sluit niet uit dat zij ook een band kan hebben met de Belgische arbeidsmarkt.

 

De werkelijke band tussen de aanvrager van de uitkering en de geografische arbeidsmarkt kan onder andere blijken uit:

  • Een redelijke periode waarin de aanvrager naar werk heeft gezocht in de betrokken lidstaat
  • De woonplaats in de betrokken lidstaat
  • De familiale omstandigheden of banden in de betrokken lidstaat
  • In het geval van Deborah Prete duidt onder andere de verhuis naar België om bij haar man te gaan wonen ook op een werkelijke band. Zij maakte hierbij gebruik van haar recht op vrij verkeer als burger van de unie. Zij woonde verder bijna twee jaar in België, was ingeschreven bij de werkloosheidsdienst en zocht actief naar werk.

Conclusie

Het waarborgen van een werkelijke band tussen de aanvrager van de wachtuitkeringen en de geografische arbeidsmarkt is een legitiem doel.

De wachtuitkering afhankelijk maken van zes jaar studie in een onderwijsinstelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door een Gemeenschap, zoals artikel 36 van het Werkloosheidsbesluit voorziet, gaat verder dan nodig om het doel te bereiken. Het is dus geen evenredige maatregel. Voorts belet artikel 36 de RVA om nog rekening te houden met andere factoren die ook een werkelijke band tussen aanvrager en geografische arbeidsmarkt kunnen aantonen.

 

Bronnen

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

5. BCHV past lijst van prioritaire dossiers aan

Het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen heeft de lijst van dossiers die prioriteit genieten in de BCHV dienst asiel bijgewerkt. Dat gebeurde in samenwerking met het UNHCR en een aantal praktijkbeoefenaars.

Vanaf 1 januari 2013 hanteert BCHV voor het onderzoek van individuele dossiers volgende prioriteiten:

  • Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV): uit conflictzones of slachtoffer van belangrijke trauma’s;
  • Begeleide minderjarigen die een beschermingsgrond inroepen onafhankelijk van hun ouders;
  • Dossiers waarin het principe van « eerste land van asiel» wordt toegepast (persoon die in een derde land werd erkend als vluchteling);
  • Kwetsbare profielen: alleenstaande vrouwen, zware trauma’s, ouderen,...
  • Gevallen van uitsluiting en intrekking van het subsidiaire beschermingsstatuut;
  • Staatloze asielzoekers;
  • Dossiers waarin het principe van intern vluchtalternatief wordt toegepast;
  • Dossiers waarin een vroegere vervolging niet werd weerhouden (slechte toepassing van artikel 57/7bis van de wet van 15 december 1980);
  • Mensen die vrees voor vervolging inroepen omwille van hun seksuele geaardheid (LGBTI), welke niet betwist wordt.
  • Dublin procedures (in geval van risico tot schending van artikel 3 EVRM);
  • Afghanistan: minderheden, vrouwen, mensen die via Pakistan of Iran transiteerden;
  • Irak: minderheden, Koerdische vrouwen;
  • Pakistan: religieuze minderheden, mensen afkomstig uit de tribale gebieden in het noordwesten van Pakistan;
  • Palestina: mensen die het UNRWA statuut hebben;
  • Rusland: mensen met een hoog risico profiel uit Noord Kaukasus;
  • Sri Lanka: Tamils verdacht van banden met Tamiltijgers (LTTE);

Afhankelijk van de specifieke kenmerken van het dossier maakt BCHV uitzonderingen en behandelt BCHV ook dossiers die niet op deze lijst staan. In dit geval is het beter om uw aanvraag tot interventie van het BCHV in die zin te motiveren.

 

Aarzel in elk geval niet om voorafgaandelijk telefonisch of via e-mail contact op te nemen indien u meer informatie wenst over de mogelijkheid een individueel dossier over te maken. Tel 02 537 82 20, E mail info@cbar-bchv.be 

 

Bericht van Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen

 

6. UNHCR publiceert nieuwe nota over Dublin transfers naar Hongarije

UNHCR heeft in haar nota van december 2012 erkend dat Hongarije niet langer het onderzoek ten gronde weigert voor asielzoekers die via Servië of Oekraïne zijn gekomen. Hun vorig standpunt van oktober 2012, dat lidstaten aanspoorde de overdracht naar Hongarije te stoppen voor asielzoekers die via Servië kwamen, wordt hierdoor aangepast.

  • Volgens UNHCR worden zij niet langer opgesloten of gerepatrieerd naar Servië of Oekraïne.
  • Verder stelt UNHCR ook verbeteringen vast in de behandeling van asielaanvragen ten aanzien van asielzoekers die in het kader van de Dublin-verordening werden teruggestuurd naar Hongarije. Deze aanvragen werden in het verleden niet onderzocht voor wat betreft hun situatie voor vertrek uit Hongarije, maar dat gebeurt nu wel bij de formele aanvraag om de asielprocedure opnieuw te starten.
  • De asielzoekers worden niet vastgehouden en kunnen het resultaat van hun aanvraag in Hongarije afwachten.
  • In het algemeen ziet UNHCR in Hongarije vooruitgang wanneer het gaat over opsluiting van asielzoekers, hoewel dit nog steeds mogelijk blijft voor asielzoekers die voor welke reden dan ook, hun asielaanvraag niet onmiddellijk bij aankomst in het land indienen.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

7. UNHCR over Sri Lanka

Op 21 december 2012 publiceerde UNHCR nieuwe ‘Eligibility Guidelines For Assessing The International Protection Needs Of Asylum-Seekers From Sri Lanka’:

  • Hierin worden verschillende groepen LTTE-verdachten (LTTE = Liberation Tigers of Tamil Eelam) genoemd die waarschijnlijk bescherming nodig hebben.
  • Ook familieleden van LTTE-verdachten hebben waarschijnlijk bescherming nodig, aldus UNHCR.
Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

8. Steun voor terugkeer naar Kosovo beperkt

  • Kosovaren die na 1 januari 2013 in België toekomen, zullen nog enkel recht hebben op een vrijwillige terugkeer, zonder reïntegratiesteun of terugkeerpremie. Daarmee wordt een vrijwillige terugkeer naar Kosovo gelijkgesteld met een terugkeer naar de andere visumvrije landen.
  • Tot 1 april 2013 is er wel nog een overgangsmaatregel voor de Kosovaren die voor 2013 in België zijn toegekomen. Vanaf april 2013 zullen ook zij geen recht meer hebben op reïntegratiesteun of de terugkeerpremie van 250 euro.
Bericht van Fedasil (Nieuwsbrief Vrijwillige terugkeer nr. 17 van 28/1/2013)