1. Beperking OCMW steun Unieburgers en familieleden

Sinds 27 februari 2012 is de OCMW-steun van Unieburgers en hun familieleden beperkt. In de omzendbrief van 28 maart 2012 licht de POD Maatschappelijke Integratie toe hoe het nieuwe artikel 57quinquies van de OCMW-wet geïnterpreteerd moet worden.

We vatten de nieuwe info samen, formuleren knelpunten, en verwijzen naar meer info.

 

Uitsluiting van maatschappelijke dienstverlening gedurende de eerste drie maanden

  • Alle Unieburgers en hun familieleden zijn uitgesloten van het recht op maatschappelijke dienstverlening, (dringende) medische hulp en tewerkstellingsmaatregelen van het OCMW gedurende de eerste 3 maanden van hun verblijf in België. Volgens de omzendbrief rekent die termijn vanaf de bijlage 19 of 19ter.
  • Na de eerste 3 maanden met bijlage 19 of 19ter hebben zij (behalve de EU werkzoekenden en hun familieleden) recht op maatschappelijke dienstverlening, medische hulp en tewerkstellingsmaatregelen van het OCMW. Hetzelfde geldt met een bijlage 35 waarvan de geldigheidsduur niet verstreken is (>>veelgestelde vraag POD MI). Wie onwettig verblijft, heeft alleen recht op dringende medische hulp.
  • Eens in het bezit van een E of F kaart komen alle Unieburgers en hun familieleden in aanmerking voor maatschappelijke integratie (leefloon en tewerkstellingsmaatregel) wanneer zij aan de voorwaarden van de RMI-wet voldoen.

Mogelijkheid tot beperking aanvullende steun voor levensonderhoud

  • De OCMW's zijn niet verplicht 'steun voor levensonderhoud' toe te kennen aan Unieburgers die werkzoekend of student zijn of overige bestaansmiddelen hebben, en hun familieleden, zolang zij geen duurzaam verblijfsrecht (E+ of F+ kaart) hebben verworven. Unieburgers die de status hebben van werknemer of zelfstandige en hun familieleden kunnen hier niet van worden uitgesloten.  
  • Onder 'steun voor levensonderhoud' wordt verstaan de aanvullende steun die door het OCMW kan worden toegekend bovenop het leefloon, voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening.

Geen overgangsmaatregelen

  • De regelgeving is van toepassing sinds 27/2/12. De omzendbrief geeft de OCMW's echter een termijn van dertig dagen vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 57quinquies van de OCMW-wet om een beslissing tot herziening te nemen.
  • Daardoor konden de OCMW’s ten laatste op 27/3/12 een beslissing tot herziening nemen van ten onrechte uitgekeerde maatschappelijke dienstverlening aan Unieburgers en hun familieleden met een bijlage 19/19ter die werd ingediend tussen 27/11/11 en 26/2/12. 
  • Hetzelfde geldt voor de werkzoekende Unieburgers en hun familieleden met een bijlage 19/19ter die vóór 27/2/12 werd ingediend.

Terugbetaling door de POD Maatschappelijke Integratie

Maatschappelijke dienstverlening die sinds 27/3/12 toegekend werd in een van de hypothesen van artikel 57quinquies OCMW-wet wordt niet terugbetaald door de POD Maatschappelijke Integratie.

Blijvende vragen/knelpunten

Hoewel deze omzendbrief een aantal (niet altijd richtlijnconforme) antwoorden biedt, blijven er heel wat knelpunten en vragen zoals:

  • Om richtlijnconform te zijn zou de termijn van 3 maanden waarbinnen maatschappelijke dienstverlening kan worden uitgesloten, moeten beginnen lopen vanaf de binnenkomst.
  • EU werknemers en zelfstandigen mogen op geen enkel moment uitgesloten worden van maatschappelijke dienstverlening. Volgens richtlijn 2004/38/EG speelt het discriminatieverbod vanaf het moment dat er economische activiteit is.
  • Begint de termijn van 3 maanden opnieuw te lopen bij het indienen van een nieuwe bijlage 19 of 19ter na een vorige weigering?
  • Wat betekent het hebben van duurzaam verblijfsrecht voor Unieburgers? Moeten zij een E+kaart voorleggen of volstaat het aan te tonen dat zij zich bevinden in een situatie van duurzaam verblijf (door aan te tonen dat zij al 3 jaar  wettig verblijven sinds de bijlage 19)?
  • Wat betekent de herziening van de beslissing van de sinds 27/2/12 ten onrechte uitgekeerde steun? Alleen de stopzetting van maatschappelijke dienstverlening of ook de terugvordering ervan? 

Kruispunt M-I legde deze vragen voor aan de POD Maatschappelijke Integratie. Van zodra er meer duidelijkheid is, komen we hierop terug in een van de volgende nieuwsbrieven. De POD MI publiceert op zijn website ook antwoorden op veelgestelde vragen.

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

2. Wie betaalt de medische kosten van een vreemdeling met bijlage 19 of 19ter?

De uitsluiting van OCMW-steun voor Unieburgers en hun familieleden gedurende de eerste drie maanden van hun verblijf heeft ook gevolgen voor de medische kosten. Ook voor medische zorgen is er geen recht meer op OCMW-tussenkomst, ook niet voor ‘dringende medische hulp’ (die wel geldt voor vreemdelingen zonder wettig verblijf).

Hoe moeten deze (wettig verblijvende) Unieburgers en hun gezinsleden medische kosten dan betalen?

  • Unieburgers met bijlage 19 kunnen vaak nog beroep doen op hun ziekteverzekering in het buitenland
  • Hun gezinsleden met bijlage 19 of 19ter kunnen meestal aanspraak maken op een Belgische ziekteverzekering:
    • Ze voldoen bijna altijd aan de voorwaarden om te worden ingeschreven bij de ziekteverzekering als persoon ten laste van de gezinshereniger die ze vervoegen.
    • Daarnaast is ziekteverzekering  ook mogelijk op basis van tewerkstelling, 
    • of als student hoger dagonderwijs.
    • Eénmaal recht op een Belgische ziekteverzekering, vervalt de tussenkomst van de buitenlandse ziekteverzekering.
  • Niet-actieve Unieburgers (met eigen bestaansmiddelen) en hun gezinsleden en EU-studenten moeten voor hun verblijf in België bewijzen dat ze een ziekteverzekering hebben. Vaak is dat een privé-ziekteverzekering:
    • Wie geen (nakend) recht op Belgische ziekteverzekering kan bewijzen, moet een bewijs van privé-ziekteverzekering of buitenlandse ziekteverzekering voorleggen.
    • Gezien een privé-ziekteverzekering voor minstens 3 maanden moet gelden én een bedrag van 30.000 euro moet dekken, biedt dit ook vaak een oplossing voor de gemaakte medische kosten.
    • Let op: privé-ziekteverzekeringen dekken (meestal) geen bestaande ziekten of kosten verbonden aan zwangerschap.

Opmerking Kruispunt M-I:

  • Het valt af te wachten hoe OCMW's en Arbeidsrechtbanken zullen reageren op dringende noodsituaties van een behoeftige Unieburger of familielid, binnen de eerste 3 maanden van de bijlage 19 of 19ter. Wat met hoogdringende geneeskundige verstrekkingen om een onmiddellijke afreis mogelijk te maken, of om te voorkomen dat de medische situatie erger wordt? Als de betrokkene geen beroep kan doen op één van de bovenstaande betalingsregelingen, kan het OCMW dan nog een tussenkomst weigeren?
  • Een absolute(?) uitsluiting van OCMW-steun gedurende drie maanden zou op gespannen voet staan met het grondwettelijk beschermd recht op menswaardig bestaan en verbod op discriminatie (artikel 10, 11, 23 en 191 van de Grondwet).

Wie na 3 maanden nog in het bezit is van een geldige bijlage 19 of 19ter (en Attest van Immatriculatie) of wie een E of F kaart heeft, kan bij behoeftigheid wel beroep doen op OCMW maatschappelijke dienstverlening, inclusief de betaling van medische zorgen. In bepaalde gevallen betaalt de POD MI deze medische zorg terug.

  • Uitzondering: de Unieburger die in België als werkzoekende verblijfsrecht in België vraagt en zijn familie hebben geen recht op maatschappelijke dienstverlening (en medische zorg) door het OCMW tijdens de periode na de 3 maanden tot de afgifte van de E+ of F+ kaart. (Deze uitzondering geldt niet voor de andere Unieburgers en hun familieleden.)
    • Zodra werkzoekende Unieburgers en hun familieleden de E of F kaart ontvangen, hebben ze recht op maatschappelijke integratie, maar niet op maatschappelijke dienstverlening. De POD MI betaalt dan ook geen medische zorgen terug voor deze specifieke groep.
    • Eénmaal werkzoekende Unieburgers en hun familieleden de E+ of F+ Kaart hebben, hebben zij wel recht op recht op (aanvullende) maatschappelijke dienstverlening, inclusief medische zorgen. In bepaalde gevallen betaalt de POD MI deze medische zorg terug

Een OCMW-tussenkomst in de medische kosten heeft mogelijk gevolgen voor het verblijf.

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

3. DVZ moet belangen gezinsleven afwegen vooraleer gezinshereniging te weigeren wegens onvoldoende bestaansmiddelen

Sinds 22 september 2011 worden ’stabiele en regelmatige bestaansmiddelen’ vereist voor (de meeste) dossiers gezinshereniging. DVZ aanvaardt daarvoor geen contracten op basis van art. 60 OCMW-wet.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen schorst nu echter een visumweigering die daarop was gebaseerd, in arrest nr. 74.258 van 31 januari 2012. DVZ moet naast de wettelijke voorwaarden ook de belangen van het gezin afwegen.

 

Het ging in dit geval om een Marokkaanse man en ernstig zieke minderjarige dochter met tijdelijk verblijfsrecht in België. De visumaanvraag gezinshereniging voor de overige familieleden (vrouw en kind) werd geweigerd wegens gebrek aan stabiele inkomsten van de man (een arbeidscontract art. 60 OCMW).

De RvV oordeelt dat DVZ in dit geval onvoldoende de belangenafweging heeft gemaakt, ondermeer met de gezondheidstoestand en de gezinssituatie. De RvV beslist dat de weigering van het visum in dit geval een schending uitmaakt van art. 8 EVRM, schorst de visumweigering in uiterst dringende noodzakelijkheid, en beveelt DVZ een nieuwe beslissing te nemen en te betekenen binnen de 5 dagen.

 

Bron: RvV nr. 74.258 van 31 januari 2012 

 

Bericht van Foyer vzw en Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

4. Voordelige regels gezinshereniging uit Associatierecht gelden ook bij dubbele nationaliteit Turkse werknemer

Een Belg die ook Turk is, blijft in België rechten ontlenen aan de Associatie tussen de EU en Turkije. Dat volgt uit een arrest van het Hof van Justitie van 29 maart 2012 in twee Nederlandse zaken C-7/10 (Kahveci) en C-9/10 (Inan):

Associatiebesluit nr. 1/80 bevat voordelige regels voor gezinshereniging met Turkse werknemers. Deze regels blijven gelden nadat de werknemer naast zijn Turkse nationaliteit ook de nationaliteit van de ontvangende lidstaat heeft gekregen.

 

Kahveci en Inan zijn allebei gezinsleden van werknemers met dubbele nationaliteit Turks-Nederlands in Nederland. Het verblijfsrecht van de gezinsleden was nog voorwaardelijk (afhankelijk van het bestaan van de gezinscel). Omwille van een strafrechtelijke veroordeling wou de staatssecretaris hun verblijfsrecht intrekken, op basis van de Nederlandse Vreemdelingenwet 2000.

 

Volgens de Nederlandse staatssecretaris konden gezinsleden van Turkse werknemers met deze dubbele nationaliteit zich niet meer beroepen op artikel 7 van Associatiebesluit nr. 1/80. Het Hof van Justitie volgt deze redenering niet en stelt dat artikel 7 van Associatiebesluit nr. 1/80:

  • een bestanddeel vormt van de rechtsorde van de Unie (lidstaten moeten aan deze bepaling voorrang geven ten opzichte van een nationale regeling);
  • rechtstreekse werking heeft (men kan het inroepen voor een nationale rechtbank om strijdige regels van nationaal recht buiten toepassing te laten);
  • inroepbaar is als de betrokkene:
    • gezinslid is van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer, en
    • toestemming kreeg van de bevoegde staat om er zich te vestigen, en
    • een zekere tijd legaal in de lidstaat samenwoont met de werknemer van wie hij zijn rechten afleidt.

De betrokken personen voldoen aan deze voorwaarden. Zij putten hun verblijfsrecht rechtstreeks uit artikel 7 Associatiebesluit nr. 1/80.

 

Het doel van artikel 7 Associatiebesluit is door gezinshereniging:

  • de arbeid en het verblijf van de Turkse werknemer te bevorderen
  • de duurzame integratie van het gezin in de ontvangende lidstaat te bevorderen:
    • door het gezinslid na 3 jaar legaal verblijf zelf de mogelijkheid te geven om de arbeidsmarkt te betreden;
    • door de positie van het gezinslid te bestendigen door de mogelijkheid te voorzien om een zelfstandig bestaan te leiden.

Het algemeen doel van Besluit nr. 1/80 is:

  • de sociale regeling voor Turkse werknemers en hun gezinsleden verbeteren om zo geleidelijk het vrij verkeer te verwezenlijken;
  • gunstigere voorwaarden voor gezinshereniging in het leven roepen.

Besluit:

  1. Deze doelstellingen worden doorkruist als een werknemer met de dubbele nationaliteit zich hier niet meer zou kunnen beroepen op de bepalingen van Associatiebesluit nr. 1/80.
  2. Personen die de voorwaarden van Associatiebesluit nr. 1/80 vervullen, ontlenen rechten aan dit besluit. De lidstaat kan geen andere regeling dan die van Besluit nr. 1/80 vaststellen of andere voorwaarden stellen dan die van dit besluit.
  3. Een lidstaat mag het stelsel van geleidelijke integratie van Turkse staatsburgers in de lidstaat van ontvangst niet eenzijdig wijzigen. De lidstaat mag geen maatregelen nemen die de rechtspositie toegekend door het Associatierecht belemmert.

Als een lidstaat zo’n gezinslid wil uitzetten omwille van een strafrechtelijke veroordeling, dan moet hij dus de zaak beoordelen aan de hand van artikel 14, lid 1 van Associatiebesluit nr. 1/80. Een uitzetting op basis van artikel 14, lid 1 van dit besluit is enkel mogelijk indien het persoonlijk gedrag van diegene die strafrechtelijk werd veroordeeld, wijst op een concreet gevaar voor nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde.

 

Bron: Hof van Justitie, 29 maart 2012, C-7/10 (Kahveci) en C-9/10 (Inan)

 

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

5. Overdracht asielaanvraag naar Duitsland geschorst wegens risico schending artikel 3 EVRM

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen schorst in arrest nr. 76.752 van 8 maart 2012 de overdracht van een asielaanvraag naar Duitsland omdat DVZ de ingeroepen schending van artikel 3 EVRM niet voldoende had onderzocht. 

 

Een Iraanse vrouw vroeg op 19/12/2011 asiel aan en uit het  vingerafdrukkenonderzoek bleek dat zij eerder een asielaanvraag had ingediend in Duitsland.  Op basis van artikel 16.1.e van de Dublinverordening werd de overname gevraagd aan Duitsland. Deze laatste willigt het verzoek in.

Op 29/2/2012 werd bijlage 26quater afgeleverd waartegen verzoekster een schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid (UDN) indiende.

Een schorsing bij UDN dient aan 3 cumulatieve voorwaarden te voldoen:

Het uiterst dringend karakter

Verzoekster werd van haar vrijheid beroofd met het oog op verwijdering. Ze maakt dus het voorwerp uit van een verwijderingmaatregel waarvan de uitvoering imminent is.

De ernst van de aangevoerde middelen

De schending van artikel 3 EVRM wordt aangevoerd. Verzoekster geeft aan dat ze in Duitsland in detentie gezeten heeft gedurende 4 maanden wegens illegale binnenkomst en gebruik van valse documenten en dit ondanks het indienen van een asielaanvraag. Dat ze 3 broers heeft wonen in België, allen erkend vluchteling, en dat ze medische verzorging nodig heeft. In het dossier bevinden zich ook getuigschriften die wijzen op een ernstige vorm van post traumatisch stresssyndroom (PTSS).

De RvV haalt aan dat de informatie van het administratief dossier toont dat zij niet alleen mag gelaten worden en steun nodig heeft van mensen die ze vertrouwt. Door eenvoudig te stellen dat de noodzakelijke zorgen ook in Duitsland beschikbaar zijn, heeft de DVZ de mogelijke schending van artikel 3 EVRM bij overdracht naar Duitsland niet op de meest rigoureuze wijze onderzocht.

Het moeilijk te herstellen en ernstig nadeel

Bij verwijdering vreest verzoekster voor haar leven in geval van terugkeer naar Iran. Zij lijdt aan PTSS, ze heeft documenten neergelegd waaruit blijkt dat het noodzakelijk is dat ze steun krijgt in familiale opvang, en volgens rapporten besteden de Duitse asielinstanties geen aandacht aan psychische ziektes, terwijl ze een trauma heeft opgelopen omwille van behandeling bij detentie.

De RvV komt tot de vaststelling dat “ieder redelijk denkend mens onmiddellijk ziet dat de verzoekende partij door de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen en ernstig nadeel dreigt te ondergaan”. Het nadeel bestaat erin dat de bestreden beslissing een onevenredige ingreep is in haar familieleven.

De schorsing wordt toegestaan. 

 

Bron: RvV nr. 76.752 van 8 maart 2012 

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

6. Erkenning Irakese vluchteling wegens risicoprofiel

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen erkent in arrest nr. 78.861 van 5 april 2012 een Iraakse vrouw als vluchteling omdat zij tot een kwetsbare groep behoort en omdat er ondanks twijfel over bepaalde elementen toch voldoende elementen vaststaan die een gegronde vrees voor vervolging aantonen. 

 

Feiten

Een sjiietische vrouw uit Centraal-Irak vroeg samen met haar minderjarige dochter asiel aan op 25 januari 2008. Als vluchtreden gaf ze aan dat ze in Bagdad een kapperszaak uitbaatte uitsluitend voor vrouwen en dit door sjiietische groepen als slecht werd aanzien. En dat haar man, een soenniet en politieman in de regio Bagdad, op een dag was verdwenen.

CGVS

Het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen oordeelde dat ze niet in aanmerking kwam voor subsidiaire bescherming alhoewel haar afkomst uit Centraal-Irak niet in twijfel werd getrokken (op dat moment kende het CGVS deze status nog toe aan mensen uit Centraal-Irak). Het commissariaat kon de nood aan bescherming niet vaststellen gezien er geen duidelijk beeld werd gegeven van het recent verblijf in Irak en de daarbij gepaarde gaande problemen. Ook de analyse naar de vluchtelingenstatus botste op het niet kunnen bepalen van haar recent vertrek uit Irak en de tegenstrijdigheden en incoherenties in haar vluchtrelaas. Het CGVS oordeelde dus negatief.

RvV

Verzoekster trok tegen deze beslissing naar de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen:

  • De rechter oordeelt op basis van de aangeleverde informatie dat vrouwen die werken in Irak een kwetsbare groep vormen en dat het huwelijk tussen een sjiiet en soenniet religieuze problemen kan opleveren. Bovendien toont de informatie ook aan dat politieleden een groep vormen die geviseerd wordt door het huidige geweld in Irak.
  • De RvV legt verder uit dat zelfs indien het niet helemaal duidelijk is of verzoekster recent verbleef in Irak en wat de eigenlijke vluchtredenen zijn, de vraag die moet beantwoord worden is of de persoon een gegronde vrees voor vervolging heeft.
  • In het geval er twijfel bestaat over de feiten of oprechtheid van de asielzoeker dan dient men alsnog, ongeacht die twijfel, na te gaan of er een vrees voor vervolging bestaat die kan aangetoond worden door elementen die wel met zekerheid vaststaan. In casu is dit het geval. De Irakese nationaliteit, afkomst uit Centraal-Irak en het huwelijk met een soennitische politieman staan vast.

De RvV erkende de vrouw als vluchteling.

 

Bron: RvV nr.78.861 van 5 april 2012 

 

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

 

7. Detentie derdelander zonder rekening te houden met gezondheid schendt Terugkeerrichtlijn

Tengevolge van (de omzetting van) de terugkeerrichtlijn hebben Raadkamer en Kamer van Inbeschuldigingstelling nu een ruimere wettigheidscontrole op administratieve detentie: het is nu ook een proportionaliteitscontrole. Dat illustreert een arrest van KI Brussel van 9 maart 2012.

Een Congolees werd van zijn vrijheid beroofd en naar het gesloten centrum van Merksplas gebracht. Hierbij werd geen rekening gehouden met zijn ernstige ziekte en de regelmatige opvolging die nodig is. De rechtbank kreeg ook geen enkele betrouwbare informatie over een mogelijke verderzetting van de behandeling in het gesloten centrum.

Volgens artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn 2008/115/EG moet de overheid bij de uitwijzing en detentie rekening houden met de gezondheidstoestand van een derdelands vreemdeling. De vrijheidsberoving staat niet in redelijke verhouding tot de uitzonderlijk slechte gezondheidstoestand van deze persoon. De beslissing tot vrijheidsberoving is dus niet proportioneel.

De Kamer van Inbeschuldigingstelling van Brussel oordeelt om die reden dat de beslissing tot vrijheidsberoving onwettig is.

Bronnen:

Bericht van Kruispunt Migratie-Integratie vzw

 

8. Informatie interim measures EHRM

Tegen een uitwijzing kunnen er voorlopige maatregelen (rule 39) gevraagd worden aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Er moet dan wel een 'imminent gevaar op onherstelbare schade' zijn. Meer info vind je in een toolkit voor advocaten, en in een onderzoeksrapport over de toepassing ervan in de praktijk.

  • UNHCR heeft in februari 2012 een toolkit uitgebracht voor advocaten. Deze bevat informatie over welk soort interim measures het EHRM kan afgeven, wie een interim measure kan aanvragen, welke bewijzen moeten aangeleverd worden, en een checklist voor het maken van een verzoek voor een interim measure.
  • Elena (European Legal Network on Asylum) van ECRE (European Council for Refugees and Exiles) heeft in april 2012 een onderzoeksrapport uitgegeven over de praktijk van interim measures door het EHRM op het gebied van asiel en uitwijzingen. Het onderzoek richt zich op de ervaringen van advocaten met het aanvragen van interim measures, de reactie van het EHRM, en de mate waarin lidstaten gehoor hebben gegeven aan een interim measure.