Europees Comité voor Sociale Rechten - 58/2009 - 25-06-2010

Samenvatting

De verzoeker, het ‘Centre Housing Rights and Evictions’, beschuldigt in zijn klacht tegen de ‘veiligheidsmaatregelen’ Italië van raciale discriminatie met betrekking tot het recht op huisvesting van Roma en Sinti gezien hun ondermaatse levensomstandigheden, de gedwongen uithuiszettingen en de moeilijkheden voor deze groepen om toegang te krijgen tot huisvesting en gezinsuitkeringen. Ook worden deze groepen gediscrimineerd met betrekking tot de bescherming van hun gezinsleven gezien de volkstelling en de identificatieprocedures. De verzoeker stelt verder dat deze groepen het slachtoffer zijn van xenofobe en racistische propaganda die hun sociale uitsluiting nog verergert. In een voorgaande beslissing werd reeds vastgesteld dat de situatie in Italië een schending uitmaakte van artikel E in samenhang met artikel 31. Menswaardige huisvesting in de zin van artikel 31 HESH betekent een onderkomen dat in sanitair opzicht en in gezondheidsopzicht veilig is. De regering levert geen bewijs dat de talloze voorbeelden van ondermaatse levensomstandigheden van Roma en Sinti verbeterd zijn na aanname van de bestreden ‘veiligheidsmaatregelen’. Het Comité verwijst hierbij naar een memorandum van de UNCHR, een verklaring van de Prefect van Rome en een beoordeling van Organisation for Security and Co-operation in Europe. De levensomstandigheden van de Roma en Sinti in kampen verslechterde na de aanname van de bestreden ‘veiligheidsmaatregelen’. Enerzijds viseren deze maatregelen rechtstreeks deze kwetsbare groepen en anderzijds werden er geen adequate stappen gezet om gepast en op een positieve manier rekening te houden met de verschillen van de betreffende bevolkingsgroepen. De situatie leidt tot stigmatisering die een discriminerende behandeling uitmaakt. De levensomstandigheden van de Roma en Sinti in kampen of gelijkaardige nederzettingen in Italië maken een schending uit van artikel E in samenhang met artikel 31, § 1 HESH. De regering toont niet aan dat de talloze uithuiszettingen zijn uitgevoerd in omstandigheden die de waardigheid van de betrokken personen respecteerde en dat er alternatieve accommodatie voor hen werd voorzien. Zoals gelezen in artikel 31 HESH de overheden hebben de verplichting om criminele daden die uitgaan van individuen of groepen tegen Roma en Sinti nederzettingen te vermijden. Wanneer deze daden uitgaan van politieagenten hebben de overheden de verplichting om dergelijke zaken te onderzoeken. Er worden documenten voorgelegd waaruit blijkt dat er abusieve politie-invallen in kampen en gewelddadige anti-Roma en anti-Sinti manifestaties plaats hebben gevonden met steun van bepaalde politici en bepaalde massamedia zonder dat duidelijk is of er een onderzoek is ingesteld. Het klimaat van stigmatisering weerspiegelt in de ‘Veiligheidspacten’ werd nog versterkt door verklaringen van politieke autoriteiten in de nationale en internationale pers. Uithuiszettingen van Roma of Sinti vinden nog steeds plaats in Italië zonder respect voor de waardigheid van de betrokken personen en zonder dat er andere accommodatie voor hen beschikbaar wordt gemaakt. De regering heeft geen geloofwaardig bewijs voorgelegd om te weerleggen dat de Roma onterecht geweld ondergaan tijdens zulke uitzettingen en dat invallen in de kampen niet systematisch aangegeven werden en dat de verantwoordelijken voor de vernieling van persoonlijke bezittingen niet altijd werden ondervraagd en, indien geïdentificeerd, werden veroordeeld. Het gebrek aan beschermings- en onderzoeksmaatregelen in gevallen van algemeen geweld tegen Roma- en Sintikampen door ambtenaren, maakt een verergerde schending uit. De praktijk van uitzetting van Roma en Sinti en het geweld dat daar dikwijls aan te pas komt, schenden artikel E in samenhang met artikel 31, § 2 HESH. In het verleden stelde het Comité reeds een schending van het HESH vast met betrekking tot recht op huisvesting zoals gelezen in artikel 31, § 3 HESH. Er ligt geen bewijs voor dat de situatie op dit moment zou verbeterd zijn. Enkel in een geïsoleerd geval was er sprake van effectieve toegang tot sociale huisvesting. De regering kan zich niet verschuilen achter het argument dat het sociaal huisvestingsbeleid bemoeilijkt wordt door de complexe verdeling van bevoegdheden. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor beleidsuitvoering ligt bij de Italiaanse Staat. De situatie van segregatie van Roma en Sinti schendt artikel E in samenhang met artikel 31, § 3 HESH. De verwerende staat heeft niet bewezen dat het heeft geïnvesteerd in reële inspanningen om armoede te voorkomen of uit te roeien bij Roma en Sinti, in het bijzonder bij de uitgezette personen die dakloos werden en zonder enige sociale bijstand van de overheid terecht kwamen in geïsoleerde getto’s in zeer ondermaatse staat en met een ongepaste publieke infrastructuur of dienst. Uit de vaststelling over artikel E in samenhang met artikel 31 HESH kan men afleiden dat het huisvestingsbeleid voor Roma en Sinti, in het bijzonder de situatie in de nomadenkampen en de moeilijke toegang tot sociale huisvesting, discriminerend is zoals gelezen in artikel E in samenhang met artikel 30 HESH. Verwijzende naar andere bronnen van de Verenigde Naties, de Organisation for Security and Co-operation in Europe en de European Commission against Racism and Intolerance besluit het Comité dat Italië er niet in slaagde om een algemene en gecoördineerde aanpak te ontwikkelen om effectieve toegang tot huisvesting te bevorderen voor mensen die in een situatie van sociale uitsluiting leven of dreigen te leven. Deze situatie beperkt de mogelijkheid voor deze personen om deel te nemen aan besluitvormingsprocessen. Dit leidt tot een discriminerende behandeling met betrekking tot het stemrecht en andere vormen van burgerparticipatie en dit is een oorzaak voor marginalisering en sociale uitsluiting. Enerzijds viseren de bestreden maatregelen direct deze kwetsbare groepen en anderzijds worden er geen adequate stappen gezet om rekening te houden met de verschillen van de betroffen groep. De situatie leidt tot stigmatisering hetgeen een discriminerende handeling is. Het geniet de voorkeur de principes van individuele vrijwillige verklaring en zelfidentificatie te promoten, samen te werken met internationale controle-instanties en NGO’s en te werken met gekwalificeerd personeel (e.g. sociaal werkers). De ‘veiligheidsmaatregelen’ geven aan dat de volkstelling erop gericht is de gezondheidstoestand van de betrokkenen te verbeteren. De Italiaanse overheid heeft echter niet aangetoond dat zij enige strategie aan het opzetten is om informatie te verzamelen over de gezondheid van de betrokken personen noch om het risico tegen te gaan dat deze kwetsbare groep zou betekenen voor de volksgezondheid. De identificatieprocedures en de volkstelling van Roma en Sinti gingen niet gepaard met de noodzakelijke waarborgen voor de privacy en tegen misbruiken. De procedures zorgden voor een ongepaste inmenging in het privé- en gezinsleven van de betrokkenen. De autoriteiten hebben niet gerechtvaardigd dat de ‘veiligheidsmaatregelen’ tegemoet zouden komen aan de principes van proportionaliteit en dat zij noodzakelijk zouden zijn in een democratische samenleving. Het verzamelen van de data kwam niet tegemoet aan de vereisten van openbare veiligheid en werd niet gebruikt ten voordele van de Roma en Sinti. In het licht van de specifieke discriminerende context waarin de informatie werd ingewonnen zijn de volkstelling en de identificatiemaatregelen uitsluitend gebaseerd op theoretische veiligheidsredenen en dienden deze niet om de sociale problemen op te lossen. De omstandigheden waarin de maatregelen werden uitgevoerd, in het bijzonder omwille van de noodwetgeving, waren een hinderpaal voor een echte bescherming tegen willekeur. Artikel E in samenhang met artikel 16 HESH zijn geschonden. De Italiaanse overheid wordt door verschillende internationale organen rechtstreeks verantwoordelijk gehouden voor de versoepeling van de antidiscriminatiewet betreffende aanzetten tot rassenhaat en geweld, raciaal gemotiveerde overtredingen en voor het gebruik van xenofobe politieke retoriek of een xenofoob discours jegens Roma en Sinti. De Italiaanse regering ondernam niet alle gepaste stappen tegen misleidende propaganda door middel van wettelijke en praktische maatregelen om racisme en xenofobie jegens Roma en Sinti tegen te gaan. Publieke actoren hebben een sfeer van discriminatie gecreëerd die de uiting is van beleidsvorming gebaseerd op etnische ongelijkheid in plaats van op basis van etnische stabiliteit. De misleidende racistische propaganda tegen Roma en Sinti migranten die indirect toegelaten werd door of direct uitging van de Italiaanse overheden maakt een verergerde schending uit van het HESH. De xenofobe racistische retoriek of het discours jegens Roma en Sinti maakt een schending uit van artikel E in samenhang met artikel 19, § 1 HESH. Sommige Roma en Sinti in Italië hebben inderdaad geen wettige situatie en vallen daarom prima facie niet onder artikel 19, § 4c. HESH. Het staat echter vast dat deze groep ook bestaat uit arbeidsmigranten van andere lidstaten die wel een wettig verblijf hebben en daarom kunnen genieten van de rechten uit artikel 19, § 4c. De bevindingen met betrekking tot het recht van Roma en Sinti op huisvesting zoals gelezen in artikel E en 31 zijn ook van toepassing op Roma en Sinti en hun families die wettig in Italië verblijven. De schending van artikel E in samenhang met artikel 31 brengt ook een schending van artikel E in samenhang met artikel 19, § 4c. met zich mee. Artikel 19, § 8 verplicht de staten om de uitzetting van migranten met een wettig verblijf op hun territorium bij wet te verbieden. Er zijn uitzonderingen toegelaten bij gevaar voor de nationale veiligheid of bij een strafbaar feit tegen de openbare orde of de openbare zeden. Hierbij moet sprake zijn van een veroordeling tot een criminele straf uitgesproken door een rechtbank of een gerechtelijke overheid. Men moet echter ook rekening houden met alle aspecten van het gedrag en de omstandigheden en duur van hun aanwezigheid in het land. De staten moeten ervoor zorgen dat vreemdelingen die een uitzettingsbeslissing krijgen een recht op hoger beroep hebben, zelfs in gevallen waar de nationale veiligheid en/of openbare orde en zeden in het gedrang zijn. Verder mogen familieleden van migrerende werknemers, die hen hebben vergezeld via gezinshereniging, niet uitgezet worden als gevolg van de uitzetting van de werknemer, gezien deze familieleden een onafhankelijk recht hebben om op het grondgebied te verblijven. Alhoewel een exact cijfer over de uitzetting van Roma of Sinti met een wettig verblijf in Italië voorwerp van discussie zou kunnen zijn. Blijkt toch dat de ‘veiligheidsmaatregelen’ voor velen een gedwongen uitzetting naar hun land van herkomst met zich mee bracht, in het bijzonder naar Roemenië. Volgens het EHRM moet men onder collectieve uitzetting verstaan elke maatregel die vreemdelingen, als groep, dwingt om het land te verlaten, behalve wanneer zo’n maatregel genomen wordt op basis van een redelijk en objectief onderzoek van elke individuele zaak van elke individuele vreemdeling van de groep. Dat betekent echter niet dat wanneer deze laatste voorwaarde voldaan is het kader waarin de uitzettingsbeslissingen werden uitgevoerd geen verdere rol meer speelt in het bepalen of artikel 4 Protocol nr. 4 voldaan is. (…) In die omstandigheden en gezien het grote aantal personen met dezelfde achtergrond die hetzelfde lot ondergaat als de verzoekers, overweegt het Hof dat de gevolgde procedure het niet mogelijk maakt om alle twijfel weg te nemen dat de uitzetting collectief is geweest. Dezelfde interpretatie geldt voor het HESH. Uitzetting kan volgens de Italiaanse wet enkel op individuele basis en collectieve uitzetting kan niet toegestaan worden. Toch blijkt uit de werkelijkheid van de praktijken die toegestaan werden door de bestreden ‘veiligheidsmaatregelen’ dat de zogenaamde ‘Emergenza rom’ een collectieve basis biedt om over te gaan in identieke abstracte termen tot deze collectieve uitzettingen. De twijfel dat de uitzetting collectief is, wordt nog versterkt in de huidige klacht omdat deze moet gezien worden in het kader van de ‘piano strategico emergenza rom’ en de andere hierboven besproken schendingen van het HESH. In deze zaak betekenen de bestreden ‘veiligheidsmaatregelen’ een discriminatoire wettelijke basis die Roma en Sinti viseert, in het bijzonder door hen in de moeilijke situatie te plaatsen waarin zij geen toegang krijgen tot identiteitsdocumenten om hun verblijfsstatus te kunnen wettigen. Daardoor wordt zelfs de uitzetting toegestaan van Italiaanse en anderen Unieburgers. Het aannemen van de noodwetgevende veiligheidsmaatregelen die resulteerden in het viseren in het bijzonder van Roma EU-immigranten is een indicatie van ernstige zwakheden van het staatsmechanisme dat blijkbaar niet in staat is om een effectieve oplossing te bieden voor de sociale problemen die niet nieuw zijn door middel van wetgevende of andere maatregelen. Het Comité is daarom van oordeel dat de uitzetting van Roma en Sinti een schending van artikel E in samenhang met artikel 19, § 8 HESH inhoudt.