Hof van beroep Gent - 2014/AR/0019 - 14-01-2016

Samenvatting

Met DE AMBTENAAR en het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat het geheel van de voorliggende elementen, samen in hun context genomen, manifest blijk geven van het gebrek bij minstens een van de aanstaande echtgenoten (inz. Y) van de intentie om duurzaam met de andere samen te leven. Evenals de diverse andere stappen, houdt ook deze (nodeloos volgehouden) stap uitsluitend en onlosmakelijk verband met het door Y beoogde verblijfsrechtelijke voordeel.
 
Y heeft reeds tal van pogingen ondernomen om een verblijfsrecht in België te verkrijgen.
 
Y is medio 2011 in België aangekomen, met aanvraag van de status van vluchteling en subsidiaire bescherming, zij het vergeefs, ook na het aanwenden van rechtsmiddelen.
 
In die context van een uitgeprocedeerde vluchteling beroept Y zich uiteindelijk medio 2013 op humanitaire redenen in de zin van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet om alsnog voorlopig verblijf in België te kunnen houden. De bedoelde humanitaire redenen blijken enkel verband te houden met een voorgenomen huwelijk met X.
 
Op die manier ontsnapt Y aan het bevel om het grondgebied te verlaten.
 
Voormelde context leert dat het voorgenomen huwelijk door Y wordt aangegrepen als laatste redmiddel om niet te worden uitgewezen.
 
Anders dan X en Y aanvoeren, wijst deze context van precair verblijf – weliswaar in combinatie met andere gegevens – hier weldegelijk op een schijnhuwelijk.
 
Centrale en samenhangende pijnpunten zijn in casu verder, in de lijn van de door de partijen aangehaalde omzendbrief van 17 september 1999, thans vervangen door de omzendbrief van 6 september 2013 inzake de wet van 2 juni 2013 ‘tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de wet van 31 december 1851 met betrekking tot de consulaten en de consulaire rechtsmacht, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen’:
 
* het leeftijdsverschil in die zin dat X (°9 april 1984) ruim 10 jaar jonger is dan Y (°5 oktober 1973);
* de andere relaties van Y, die haar relatie met X doorkruisten, terwijl X en Y elkaar begin 2012 hebben leren kennen;
* de relatie met Z bij wie zij in de periode juni-september 2012 inwoonde te Nijlen, beweerdelijk enkel vriendschappelijk en om onkosten te besparen;
* de navolgende relatie met A met wie zij begin 2013 nabij de gemeentediensten te Arendonk informeerde omtrent een huwelijk, zij het dat de problematische relatie (die blijkbaar via het internet en gebeurlijk via een datingsite was tot stand gekomen) vrij snel spaak liep.
 
De verhaallijn die Y omtrent haar relaties met (1) Z en (2) A wil ophangen, spoort niet met de objectieve gegevens van het politionele dossier en de bijhorende verklaring van inzonderheid A. Dat het tussen deze laatste en Y reeds einde 2012 niet meer volledig boterde, neemt niet weg dat zij zich nog begin 2013 (onder impuls van Y) naar de gemeentediensten te Arendonk hebben begeven om te informeren omtrent een huwelijk, waarna de relatie stopte.
 
De beweringen van Y blijken dan ook volkomen ongeloofwaardig, nu het haar doorheen de diverse relaties enkel is te doen om een regularisatie van haar illegale verblijf in België. Eens blijkt dat de daartoe aangeknoopte relatie niet meer kan dienen, haakt zij af of komt er ruzie. Y is zonder meer op zoek naar een huwelijkskandidaat met de uitsluitende bedoeling om in België te kunnen blijven.
 
De verklaringen (van naasten/buren) die zij aanbrengt, zijn niet objectief en hoe dan ook onvolkomen, te meer omdat de aangesproken ‘getuigen’ de interne relationele context van X en Y moeilijk kunnen inschatten. Evenmin kan de (subjectieve) verklaring van de moeder van Y, die blijkbaar systematisch geld stort, dienen tot staving van het verhaal van Y.
 
Het fotomateriaal dat Y bijbrengt, is pover en allerminst doorslaggevend.
 
De houding van Y is duidelijk enkel gericht op een verblijfsrechtelijk voordeel.
 
Afdoende stukken/bewijs omtrent het beweerde effectieve samenleven leggen X en Y niet voor. Het loutere feit van inschrijving op hetzelfde adres kan niet volstaan.
 
In die optiek besluit het hof met de eerste rechter tot een schijnhuwelijk dat DE AMBTENAAR, op de aangifte van X en Y, bij beslissing van 19 augustus 2013 terecht weigerde om te voltrekken. De aangehouden relationele intentie van minstens Y staat en valt ab initio en verder met het door haar beoogde verblijfsrechtelijke voordeel.
 
Een en ander raakt de openbare orde, zodat de toetsing aan het Kazachse recht (waarover de partijen overigens niet reppen) zich niet meer opdringt, nu deze niet tot een ander besluit zou kunnen leiden.