Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 213.169 - 29-11-2018

Samenvatting

De verzoekende partij, die zelf ook verwijst naar dit arrest van het Hof van Justitie, gaat er met haar betoog aan voorbij dat het Hof van Justitie in zijn arrest uitdrukkelijk stelt dat er rekening moet worden gehouden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten. Door haar weigering om het bestuur toelating te geven om bij de Nederlandse autoriteiten de relevante informatie op te vragen, verhindert zij evenwel net het bestuur hiervan kennis te nemen.
 
Het gegeven dat de verzoekende partij zelf van oordeel is dat de stukken van haar asielprocedure in Nederland niet relevant zijn voor de beoordeling van de thans voorliggende verblijfsaanvraag, is op zich geen pertinente en gegronde reden om geen toestemming te geven aan de verwerende partij om informatie in te winnen bij de Nederlandse autoriteiten omtrent de eerdere asielprocedure in Nederland en dit om de nodige vaststellingen te kunnen doen in het licht van de vraag of de verzoekende partij een gevaar vormt voor de openbare orde.
 
Er blijkt ook niet dat de gemachtigde van de staatssecretaris op dit punt zonder meer diende voort te gaan op de eigen en niet-onderbouwde verklaringen van de verzoekende partij dat zij in Nederland werd uitgesloten van de vluchtelingenstatus louter op basis van haar eigen – leugenachtige – verklaringen dat zij tussen 1989 en 1998 diende in het Armeense leger en dit sinds 1991 als luitenant en sinds 1993 als officier, en op deze wijze deelnam aan de oorlog in Karabach. Zij verhinderde het bestuur immers om hieromtrent zelf de nodige vaststellingen te doen en weigerde om volledig open kaart te spelen over de inhoud van haar asielprocedure in Nederland, en dus ook de concrete vaststellingen die hadden geleid tot haar uitsluiting van de vluchtelingenstatus in dit land. Ook waar de verzoekende partij thans betoogt dat de Nederlandse instanties nooit zijn nagegaan in hoeverre zij zelf deelnam aan oorlogsmisdaden, dringt de vaststelling zich op dat zulks niet bleek uit de stukken zoals deze voorlagen bij het bestuur ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing en zij het bestuur net verhinderde hieromtrent de nodige vaststellingen te doen.
 
In de thans voorliggende situatie waarin de verzoekende partij weigerde om de verwerende partij toestemming te geven om bij de Nederlandse autoriteiten informatie in te winnen over haar eerdere asielprocedure in dit land, waardoor de verwerende partij geen kennis kon nemen van de concrete redenen waarom de verzoekende partij in dit land werd uitgesloten van de vluchtelingenstatus, acht de Raad het geenszins kennelijk onredelijk waar de verwerende partij zich in de bestreden beslissing op het standpunt stelt dat de verzoekende partij zelf haar verhindert het gevraagde hernieuwde onderzoek omtrent het gevaar dat zij vormt voor de openbare orde met kennis van zaken en op nuttige wijze door te voeren en zij vasthoudt aan haar eerdere standpunt dat de verzoekende partij het verblijf kan worden geweigerd om redenen van openbare orde en op grond van artikel 43 van de Vreemdelingenwet. Door aldus te oordelen blijkt niet dat de verwerende partij in de bestreden beslissing op basis van de vaststelling dat de verzoekende partij is uitgesloten van de vluchtelingenstatus op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op automatische wijze heeft besloten tot een gevaar voor de openbare orde, maar enkel dat de verzoekende partij, door de verwerende partij niet toe te laten kennis te nemen van de concrete vaststellingen ter zake van de Nederlandse autoriteiten, zelf verhindert dat het vereiste onderzoek op nuttige wijze en met volledige kennis van zaken wordt doorgevoerd. In deze omstandigheden blijkt ook niet dat de gemachtigde van de staatssecretaris in de bestreden beslissing nog concreet diende in te gaan op (de inhoud van) de voorgelegde stukken die moesten aantonen dat de beweerdelijk afgelegde verklaringen in het kader van de asielprocedure in Nederland leugenachtig waren. Nu niet blijkt dat er duidelijkheid bestond omtrent de concrete verklaringen die de verzoekende partij aflegde tijdens haar asielprocedure in Nederland en de vaststellingen van de Nederlandse autoriteiten die leidden tot de uitsluiting van de vluchtelingenstatus, blijkt immers niet of deze stukken relevant waren om het eerder vastgestelde gevaar voor de openbare orde alsnog onderuit te kunnen halen of omtrent deze stukken een nuttige beoordeling kon worden doorgevoerd.