Raad van State - 235.968 - 4-10-2016

Samenvatting

Artikel 39/81, lid 4 van de Verblijfswet schrijft voor dat de verzoekende partij, binnen de acht dagen na de kennisgeving door de griffie van de RvV van de neerlegging van het administratief dossier, de griffie in kennis stelt of zij al dan niet een synthesememorie wil neerleggen. Volgens artikel 3, §1, lid 1 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 dat de rechtspleging voor de RvV regelt, moet dit gebeuren bij ter post aangetekende brief. De verzoekende partij verstuurde de kennisgeving dat hij geen synthesememorie wenste neer te leggen per gewone brief, binnen de voorziene termijn van acht dagen. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kon het recht op toegang tot een rechter bijgevolg niet op een proportionele manier ontzeggen aan verzoeker door de sanctie van de vaststelling van afwezigheid van het vereiste belang voorzien in artikel 39/81, lid 4 van de Verblijfswet op te leggen.