Raad van State - 235.344 - 5-07-2016

Samenvatting

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft geen voorwaarde toegevoegd aan artikel 9bis van de vreemdelingenwet door te stellen dat de verzoekers niet over het wettelijk vereiste belang beschikken bij hun beroep tot nietigverklaring tegen de beslissing waarmee hun met toepassing van die bepaling ingediende aanvraag om machtiging tot verblijf “zonder voorwerp” werd verklaard. De in dergelijke aanvraag bedoelde “buitengewone omstandigheden” betreffen de omstandigheden die het verantwoorden die aanvraag in te dienen bij de burgemeester van de verblijfplaats in België van de aanvrager en niet via de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of zijn plaats van oponthoud in het buitenland. Ten gronde betreft het een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden die kan worden toegekend, doch geen recht op verblijf dat moet worden erkend noch een vorm van internationale bescherming.
 
Anders dan de verzoekers voorhouden, bevinden zij zich niet “in een identieke situatie van onwettig verblijf […] als andere vreemdelingen zonder recht op verblijf in België aan wie geen inreisverbod betekend werd”. Uit de definitie van artikel 1, 8°, van de vreemdelingenwet blijkt immers dat een inreisverbod naast een verbod om het Rijk binnen te komen ook een expliciet verbod inhoudt om er te verblijven. Artikel 74/12, § 1, van de vreemdelingenwet voorziet bovendien een specifieke mogelijkheid om de opheffing of de opschorting van het inreisverbod te vragen. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen wijst in het bestreden arrest uitdrukkelijk op deze laatste mogelijkheid.
 
Derhalve kon de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het bestreden arrest op wettige wijze vaststellen dat het aan verzoeker opgelegde inreisverbod tevens een verbod inhield om gedurende drie jaar op het grondgebied van het Rijk te verblijven, zodat ook een eventuele vernietiging van de aanvankelijk bestreden beslissing slechts tot een nieuwe weigering van die aanvraag zou kunnen leiden en zodat de verzoekers geen belang hebben bij de vernietiging van de aanvankelijk bestreden beslissing.