Raad van State - 232.855 - 10-11-2015

Samenvatting

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen citeert in het bestreden arrest de overwegingen B.64.1 tot en met B.64.5 van het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2013 van 26 september 2013 en besluit hieruit dat het Grondwettelijk Hof artikel 40ter, tweede lid, van de vreemdelingenwet heeft vernietigd.
 
In het beschikkend gedeelte van dat arrest van het Grondwettelijk Hof wordt echter gesteld dat “het Hof vernietigt: - artikel 40ter, tweede lid, van de wet van 15 december 1980, in zoverre het niet voorziet in een uitzondering op de voorwaarde inzake bestaansmiddelen, wanneer de gezinshereniger een Belg is en zich enkel laat vervoegen door zijn minderjarige kinderen of die van zijn echtgenoot of die van zijn partner, wanneer dat partnerschap als gelijkwaardig met het huwelijk in België wordt beschouwd”. Hieruit blijkt dat het Hof artikel 40ter, tweede lid, van de vreemdelingenwet slechts ongrondwettig verklaart in zoverre het niet voorziet in een uitzonderingsbepaling voor een Belg die zich laat vervoegen door zijn minderjarige kinderen of die van zijn echtgenoot of van zijn partner wanneer dat partnerschap als gelijkwaardig met het huwelijk in België wordt beschouwd. Voor de andere situaties blijft deze bepaling rechtsgeldig. In overweging B.64.5 van hetzelfde arrest van het Grondwettelijk Hof wordt vermeld dat de vastgestelde schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door artikel 40ter van de vreemdelingenwet haar oorsprong vindt in een leemte in de bestreden bepaling die slechts kan worden hersteld door een wetgevend optreden en dat het in afwachting van dat wetgevend optreden toekomt aan de autoriteiten die ermee zijn belast de gezinshereniging toe te staan of de voorwaarden te controleren waaronder ze is toegestaan, die hereniging toe te laten wanneer de gezinshereniger een Belg is, onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in artikel 10, § 2, derde lid, van de vreemdelingenwet.
 
Anders dan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het bestreden arrest stelt, is artikel 40ter, tweede lid, van de vreemdelingenwet bijgevolg niet vernietigd met het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/203 van 26 september 2013. De verzoekende partij dient nog steeds na te gaan of aan de door die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Er kan niet worden aangenomen dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen toepassing heeft gemaakt van de in artikel 10, § 2, derde lid, van de vreemdelingenwet voorziene uitzonderingsbepaling vermits het te dezen een aanvraag betreft tot gezinshereniging van een Belg met haar wettelijk samenwonende partner en geen gezinshereniging van een Belg met enkel zijn minderjarige kinderen. Door te oordelen dat het Grondwettelijk Hof artikel 40ter, tweede lid, van de vreemdelingenwet in zijn geheel heeft vernietigd en op grond daarvan de aanvankelijk bestreden beslissing te vernietigen, heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen het gezag van gewijsde van het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2013 van 26 september 2013 geschonden.