Raad van State - 239.094 - 14-09-2017

Samenvatting

Zoals verzoeker terecht laat gelden, impliceert het verplicht opleggen van een inreisverbod niet dat daarbij ook de maximumtermijn van drie jaar moet worden opgelegd. De duur van het inreisverbod moet overeenkomstig artikel 74/11, § 1, eerste lid van de vreemdelingenwet worden vastgesteld door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het geval. In de aanvankelijk bestreden beslissing wordt letterlijk vermeld dat de termijn van het inreisverbod 3 jaar is “omdat niet aan de terugkeerverplichting werd voldaan”, waarna wordt verwezen naar het bevel om het grondgebied te verlaten, aan verzoeker betekend op 21 februari 2013. Anders dan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen voorhoudt, vormt dit geen motivering wat de duur van het inreisverbod betreft, noch een verwijzing naar “specifieke omstandigheden van het geval”. Het gaat slechts om de vaststelling dat een vroegere beslissing tot verwijdering niet werd uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 74/11, § 1, tweede lid van de vreemdelingenwet vormt dit enkel de reden waarom een inreisverbod werd opgelegd. De vaststelling dat verzoeker geen stappen heeft ondernomen om het grondgebied te verlaten, houdt niets anders in dan de vaststelling dat verzoeker niet heeft voldaan aan de terugkeerverplichting en kan dan ook niet worden voorgesteld als een afzonderlijke motivering.