Raad van State - 228.778 - 16-10-2014

Samenvatting

Artikel 9ter van de Vreemdelingenwet is geen omzetting van een norm van afgeleid Europees recht maar is een eenvoudige norm van nationaal recht. Deze norm moet, wat ook de mogelijke uiteenlopende standpunten in de vroegere rechtspraak ook waren, autonoom geïnterpreteerd worden aan de hand van het intern recht. Artikel 9ter bevat twee hypotheses voor een machtiging tot verblijf. Sinds de wet van 8 januari 2012, niet van toepassing op deze zaak, kan een aanvraag op voorafgaand medisch advies onontvankelijk worden verklaard op basis van artikel 9ter, § 3, 4° Vw. wanneer de ziekte “kennelijk” niet beantwoord aan één van de twee hypotheses. In deze laatste situatie heeft het bestaan en de toegang tot zorg in het herkomst land geen belang. 
De twee hypotheses zijn de volgende.
-De ziekte is “zodanig” dat ze een reëel risico voor het leven of voor de fysieke integriteit van de aanvrager. Impliciet, in dit geval van maximale ernst van de ziekte, kan verwijdering naar het land van herkomst niet beoogd worden, zelfs wanneer een medische behandeling er theoretisch toegankelijk en adequaat is. Echter de voorwaarde, sinds de hervorming van januari 2012, dat “recente”, nuttige informatie over de ziekte bezorgd moeten worden en dat een medisch attest moet ingediend worden dat minder dan drie maanden oud is, sluit uit dat men kan volstaan met het bevestigen dat de ziekte mogelijk dodelijk is of ernstig, chronisch of ongeneeslijk, om een machtiging tot verblijf te krijgen. Het is daarentegen nodig dat het ingeroepen risico voor het leven of voor de fysieke integriteit van de persoon “reëel” moet zijn op het moment van de aanvraag. Wanneer dat risico niet onmiddellijk is moet het toch enigszins actueel zijn. Dat wil zeggen het risico zich op relatief korte tijd zal voordoen.
-De ziekte is “zodanig” dat ze een reëel risico inhoudt voor de aanvrager op onmenselijke of vernederende behandeling “wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft. In dat geval sluit de ziekte, met een bepaalde graad van ernst, niet a priori uit dat aanvrager verwijderd wordt naar het land van origine. Maar het is belangrijk om uit te maken of de zieke bij afwezigheid van een adequate behandeling, dus bij niet-verzorging, bij een terugkeer, geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Als de ingeroepen ziekte een minimale graad van ernst moet bereikt hebben om onder artikel 9ter Vw. te vallen, volgt toch niet uit de tekst van de wet noch uit de voorbereidende werken dat de Belgische wetgever heeft gewild dat de machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter uiteindelijk alleen maar een eenvoudige “toelating om te sterven” is op het Belgische grondgebied. Want daar komt immers de stelling op neer volgens dewelke het toepassingsgebied van artikel 9ter verward wordt met deze van artikel 3 EVRM zoals dat op dit moment geïnterpreteerd wordt door het EHRM. Het EHRM verbindt het lijden wegens een “natuurlijk voorkomende” ziekte maar “in zeer uitzonderlijke” gevallen aan artikel 3 EVRM. 
Het eerste middel houdt in dat de rechter artikel 9ter fout geïnterpreteerd heeft door de verwerende partij te dwingen tot een controle van de ziekte “die uitgebreider is dan diegene die voortvloeit uit de rechtspraak ingeroepen door de verwerende partij”. Dat middel faalt naar recht. Inderdaad de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen leest de eerste paragraaf van de bepaling foutief door te stellen dat voor de “drie types van ziektes” geldt dat ze moeten samengaan met de vaststelling dat “er geen enkele adequate behandeling bestaat in het land van herkomst of in het land van verblijf”.  In dat opzicht is het middel echter niet ontvankelijk bij gebrek aan belang aangezien deze fout geen invloed heeft op de bepalende motieven van het arrest.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bracht in het arrest in herinnering dat « artikel 9ter zich niet beperkt tot een risico op onmenselijke en vernederende behandeling » om dan de weigeringsbeslissing te vernietigen omdat de motivering “onvoldoende” is omdat deze “alleen” gebaseerd is op het verslag van de ambtenaar-geneesheer en omdat deze “onvolledig” is omdat ze niet toelaat om na te gaan of “de verschillende aandoeningen ingeroepen [door de verwerende partij in cassatie] niet van die aard waren dat ze een reëel risico voor het leven of voor de fysieke integriteit inhielden” en dat “door dat te doen, de ambtenaar-geneesheer niet de volledige controle voorzien in artikel 9ter heeft uitgevoerd”.
Uit het advies van de ambtenaar-geneesheer blijkt inderdaad dat hij van mening is dat het medisch dossier van de verwerende partij niet toelaat “te besluiten tot het bestaan van een drempel van hardheid vereist door artikel 3 EVRM, zoals geïnterpreteerd door het EHRM dat een aandoening eist met een risico voor leven gezien de kritieke gezondheidstoestand of een zeer vergevorderd stadium van de ziekte”. Hij benadrukt ook, met name, dat de ingeroepen chronische ziekte van een “gematigde intensiteit” is, dat er “geen echte suïcidale neigingen zijn”, dat de afwezigheid van aanpassing van de behandeling gedurende vier jaren “het gematigd karakter van de aandoening” bevestigt, dat de verwerende partij ook vijf jaar in X verbleven heeft “zonder dat een bepaald probleem zich voordeed”. Dit toont voor de geneesheer aan dat er geen risico is op onmenselijke of vernederend behandeling “of voor de fysieke integriteit bij afwezigheid van een behandeling” en dat “zelfs zonder behandeling in het land van herkomst, de kansen op genezing [er] beter zijn dan in het buitenland”. Deze elementen laten toe om vast te stellen dat de ambtenaar-geneesheer expliciet het medisch dossier heeft geëvalueerd met oog op het risico voor de fysieke integriteit van de aanvrager maar bovendien heeft hij manifest besloten dat er geen gevaar voor het leven is.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen leest het medisch advies dus op een manier die niet verenigbaar is de woorden en inhoud van dat advies. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen schendt daarbij de bewijskracht van het advies door te stellen dat de ambtenaar-geneesheer niet “de volledige controle gedaan heeft voorzien door artikel 9ter” en dat zijn verslag onvolledig is. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kon op die basis niet wettig beslissen dat de motivering van de administratieve beslissing niet adequaat was.