Raad van State - 225.915 - 19-12-2013

Samenvatting

Het was duidelijk de wil van de wetgever dat het bedrag van 120% van het leefloon een referentiebedrag moest zijn en geen minimumbedrag waaronder elke gezinshereniging moet geweigerd worden. In de hypothese dat de vervoegde ouder over inkomsten beschikt die lager liggen dan dit referentiebedrag, moet de overheid een concreet onderzoek doen van de situatie in overeenstemming met artikel 42, § 1, tweede lid Vw. In functie van de eigen noden van de aanvrager en zijn gezinsleden moet de overheid de noodzakelijke middelen bepalen die nodig zijn om te kunnen voorzien in de behoeften zonder dat het gezin een last wordt voor de publieke overheden. 
De eerste rechter heeft van de toepassing van artikel 42, § 1, tweede lid een bepalend en niet-overtollig motief van het bestreden arrest gemaakt. Het arrest miskent de draagwijdte van artikel 42  door te bevestigen dat artikel 42, § 1, tweede lid Vw. de verwerende partij helemaal niet verplicht om de simulatie van de uitgaven van het huishouden in overweging te nemen om te bepalen of het beschikbaar inkomen voldoende is rekening houden met de eigen noden van het huishouden en door eraan toe te voegen dat de wet alleen een minimumgrens vastlegt zonder te bepalen welke uitgaven in aanmerking moet worden genomen.