Raad van State - 254.820 - 20-10-2022

Samenvatting

Verzoeker heeft voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet aangevoerd dat in hoofde van de referentiepersoon rekening moest worden gehouden met de inkomsten van verzoekers broer, maar wel dat rekening moest worden gehouden met de maandelijkse steun ten bedrage van 500 euro die de referentiepersoon ontvangt van verzoekers broer.
 
De verwijzing in het bestreden arrest naar ’s Raads arrest nr. 240.164 van 12 december 2017 is niet dienend, alleen al omdat dit arrest betrekking heeft op de vraag of de inkomsten van de partner van een referentiepersoon al dan niet in rekening kunnen worden gebracht als bestaansmiddelen waarover een referentiepersoon kan beschikken, terwijl verzoeker zich in de huidige zaak beroept op inkomsten die de referentiepersoon zelf op regelmatige en stabiele wijze zou ontvangen van een familielid.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen vermag na te gaan of in de aanvankelijk bestreden beslissing op wettige wijze werd geoordeeld of de aangevoerde door de referentiepersoon maandelijks ontvangen stortingen van 500 euro al dan niet als stabiele en regelmatige bestaansmiddelen kunnen worden beschouwd, hetgeen tot de beoordeling van de zaak zelf behoort, doch hij vermag niet zonder schending van artikel 40ter iuncto 42 van de vreemdelingenwet deze bedragen uit te sluiten, enkel omdat ze afkomstig zijn van de broer van de referentiepersoon die geen deel uitmaakt van het gezin van de referentiepersoon. Het stabiele en regelmatige karakter van de bestaansmiddelen dient immers te worden beoordeeld in hoofde van de referentiepersoon, die ze ontvangt.