Raad van State - 168.066 - 21-02-2007

Samenvatting

Uit het administratief dossier blijkt dat de verzoekende partij in haar aanvraag heeft gewezen op de omzendbrief van de minister van Binnenlandse zaken van 15 december 1998, om daaruit vervolgens af te leiden dat er een vermoeden geldt van buitengewone omstandigheden indien de aanvraag, zoals in casu, wordt ingediend, "op het ogenblik dat de vreemdeling (...) nog wettig (in België) verblijft". Zoals de verzoekende partij terecht aanvoert, heeft de minister van Binnenlandse Zaken nagelaten hierop in de eerste bestreden beslissing te antwoorden, zodat dient te worden besloten tot een schending van de formele motiveringsplicht in de zin van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.