Raad van State - 174.053 - 22-08-2007

Samenvatting

Discriminatie kan in uitzonderlijke omstandigheden gelijkgesteld worden aan een vervolging, namelijk indien de discriminerende maatregelen gevolgen hebben die ernstige schade toebrengen aan de betrokken persoon, bijvoorbeeld ernstige beperkingen om een beroep uit te oefenen, om zijn godsdienst te belijden of om toegang te hebben tot onderwijsinstellingen die normaal voor iedereen openstaan. Indien de discriminerende maatregelen op zichzelf niet ernstig zijn, kunnen zij niettemin tot gevolg hebben dat de betrokkene met reden vreest voor vervolging indien ze bij hem een gevoel van vrees en onveiligheid opwekken met betrekking tot zijn eigen lot. De vraag of deze discriminerende maatregelen op zichzelf gelijkgesteld dienen te worden met een vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, kan slechts worden beantwoord in het licht van alle omstandigheden van de situatie. Discriminatie kan echter dermate zware gevolgen kan hebben dat ze een gegronde vrees voor vervolging kan rechtvaardigen. De Commissaris-generaal heeft nagelaten om in zijn motivering uiteen te zetten waarom de aangevoerde problemen in concreto niet zwaarwichtig genoeg zijn om een gegronde vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie te rechtvaardigen.