Raad van State - 188.355 - 28-11-2008

Samenvatting

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen overweegt in het bestreden arrest dat “een rechtmatige toepassing van de vreemdelingenwet geen schending (kan) uitmaken van het privé-leven en dus evenmin van artikel 8 E.V.R.M. (...)”, dat “artikel 40 van de vreemdelingenwet tot doel (heeft) een wettelijk kader te scheppen binnen hetwelk het in artikel 8 vervatte recht kan worden uitgeoefend (...)”, en dat bijgevolg een schending van artikel 8 van het E.V.R.M. niet wordt aangetoond. Er dient vastgesteld te worden dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen nalaat te motiveren waarom de inmenging in het gezinsleven van verzoekers noodzakelijk is in een democratische samenleving. Uit de overwegingen van het arrest blijkt niet dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft nagegaan of de Minister van Binnenlandse Zaken de balans heeft gemaakt tussen de belangen van de Staat en de belangen van verzoekers en hun kinderen. Het bestreden arrest schendt