Raad van State - 191.571 - 18-03-2009

Samenvatting

Daargelaten de vraag of de vermelding van de namen van de procespartijen, hun oproeping en aanwezigheid ter terechtzitting, zoals vereist door artikel 16 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende rechtspleging voorde Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, een substantiële vormvereiste is, blijkt uit het rechtsplegingsdossier dat beide verzoekers bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen beroep aantekenden tegen de beslissing tot weigering van de afgifte van een visum. Enkel eerste verzoekster werd ter terechtzitting opgeroepen. Uit het proces-verbaal van de openbare terechtzitting blijkt uitdrukkelijk dat enkel eerste verzoekster geacht werd te verschijnen en dat verzoeker niet gehoord werd. Het arrest maakt slechts melding van een beroep in hoofde van eerste verzoekster. Voor zover kan aangenomen worden dat de zinsnede van het bestreden arrest "dat het door verzoeker ingestelde beroep onontvankelijk is" betrekking heeft op tweede verzoeker, dient vastgesteld dat diens beroep wordt afgewezen zonder dat hij ter terechtzitting werd opgeroepen of zelfs maar als procespartij werd beschouwd. Het middel is derhalve gegrond