Raad van State - 198.769 - 9-12-2009

Samenvatting

De instructie van eind juli 2009, dient beschouwd te worden als een verordende omzendbrief, ongeacht de benaming ervan. De erin opgenomen richtlijnen, voegen nieuwe regels aan de bestaande rechtsorde toe en hebben een bindend en verplichtend karakter, waardoor de discretionaire bevoegdheid van de bevoegde minister wordt beperkt. Immers wordt er geen beoordelingsruimte gelaten wanneer wordt vastgesteld dat aan de opgenomen criteria werd voldaan tengevolge waarvan meteen voldaan wordt aan de voorwaarde van de buitengewone omstandigheden. Hoewel aldus volgens de vaste rechtspraak van de RvS het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ restrictief geïnterpreteerd moet worden – standpunt waarbij de bevoegde minister zich uitdrukkelijk heeft aangesloten – heft de bestreden instructie het onderscheid op tussen de buitengewone omstandigheden die aangetoond moeten worden en de argumenten om ten gronde een verblijfsmachtiging te bekomen. Op deze wijze wordt mogelijk gemaakt dat de vreemdelingen die zich in de opgesomde omstandigheden bevinden, ervan ontslagen worden aan te tonen dat er in hun geval buitengewone omstandigheden zijn, terwijl dit enkel toekomt aan de wetgever om dergelijke vrijstelling te voorzien. De bestreden instructie voegt dan ook een nieuwe rechtsregel aan de rechtsorde toe, met schending van de prerogatieven van de parlementsleden en aldus het in de Grondwet vastgelegde legaliteitsbeginsel, alsook schending van artikel 9bis VW. De ongedateerde instructie van eind juli 2009 wordt vernietigd.