Vooralsnog blijkt niet dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij het nagaan of de partijen al dan niet aan de wettelijke voorwaarden inzake de wettelijke samenwoning voldoen, over enige discretionaire beoordelingsbevoegdheid beschikt. Is aan de wettelijke voorwaarden van artikel 1475 en 1476 RW.voldaan -"in voorkomend geval"-, dan is de ambtenaar van de burgerlijke stand ertoe verplicht om van de verklaring van wettelijke samenwoning in de bevolkingsregisters melding te maken. De conclusie is dat de bestreden beslissing een geschil deed ontstaan tussen de ambtenaar en verzoeker over verzoekers recht om de verklaring van wettelijke samenwoning die hij met M. R. opstelde in het bevolkingsregister te doen vermelden. Met zijn vordering tegen die beslissing -onder aanvoering, onder meer, dat de ambtenaar een eigen voorwaarde aan de wettelijke voorwaarden toevoegt en artikel 1475 B.W. manifest schendt-, brengt verzoeker op het eerste gezicht wezenlijk een geschil over de erkenning van een subjectief recht aan. In het licht van de artikelen 144 en 145 van de Grondwet komt de kennisneming van een vordering die een dergelijk geschil tot werkelijk en direct voorwerp heeft in beginsel evenwel aan de rechtbanken van de rechterlijke orde toe. Verzoeker, ter zitting in de gelegenheid gesteld hierover zijn mening te geven, maakt niet aannemelijk dat het te dezen anders moet zijn.