Raad van State - 234.528 - 26-04-2016

Samenvatting

Anders dan wat de verwerende partij voorhoudt, heeft de verzoekende partij op ontvankelijke wijze de schending ingeroepen van de artikelen 19 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De verzoekende partij speelt als uitgever van een krant met grote reikwijdte een belangrijke rol in de nieuwsgaring en opinievorming van het land. Bijgevolg kan zij zich beroepen op artikel 10 van het EVRM en artikel 19 van de Grondwet. Uit de uiteenzetting van de feiten blijkt duidelijk dat de verzoekende partij een aanvraag tot openbaarheid indiende teneinde in het kader van haar opdracht omtrent de gedwongen repatriëring van vreemdelingen te berichten en een standpunt hieromtrent in te nemen. Het gebrek aan openbaarmaking zonder dat hiervoor een reden wordt opgegeven, belet de verzoekende partij dat op een doortastende wijze te doen. De schending van deze bepalingen werden dan ook ontvankelijk ingeroepen.
 
De verwerende partij verwijst naar artikel 125 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 ‘houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken’, waarbij “in criminele, correctionele en politiezaken en in tuchtzaken […] geen uitgifte of afschrift der akten van onderzoek en rechtspleging [mag] worden afgeleverd zonder uitdrukkelijke machtiging van de procureur-generaal bij het Hof van beroep”; en verwijst naar het geheim van het gerechtelijk en opsporingsonderzoek zoals bepaald in artikel 28quinquies en artikel 57 Sv. Op grond hiervan meent de verwerende partij dat zij niet de bevoegde overheid is. Zij verwijst naar rechtspraak waarin een verzoeker toegang wilde tot de stukken uit een strafdossier dat is samengesteld door het parket van de procureur des Konings te Brussel en dat neergelegd is bij de griffie van de rechtbank en stelt dat dergelijke stukken geen “bestuursdocumenten” zijn, net zo min als de procureur-generaal, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter beschouwd kunnen worden als “administratieve overheden”. Zij stelt dat informatie uit een gerechtelijk dossier dat nog wordt onderzocht, niet kan worden verkregen op grond van de wet betreffende de openbaarheid van bestuur. Dit verweer kan niet worden aangenomen omdat niet blijkt dat de inspectieverslagen waarvan inzage wordt gevraagd, zijn opgesteld naar aanleiding van een gerechtelijk of opsporingsonderzoek. De verwerende partij toont op geen enkel ogenblik aan dat deze inspectieverslagen deel uitmaken van een strafdossier en er toestemming moet worden gevraagd van de organen van de rechterlijke orde.
 
De verzoekende partij zet in haar uiteenzetting wel uiteen hoe de verwerende partij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Het bestreden besluit is impliciet genomen en bevat geen motieven waarom de aanvraag wordt geweigerd. Uit het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij op geen enkel ogenblik de aanvraag van de verzoekende partij heeft onderzocht. De verwerende partij hulde zich volledig in stilzwijgen na de aanvraag tot inzage, niettegenstaande de minister na ontvangst van de aanvraag aangaf “hieraan nuttig gevolg te verlenen binnen een zo gunstig mogelijke tijdspanne”. Het is pas in de memorie van antwoord dat de verwerende partij voor het eerst redenen opgeeft om de openbaarheid te weigeren. Een dergelijke manier van werken is allerminst zorgvuldig. Een rechtsonderhorige kan niet verplicht worden om een annulatieberoep voor de Raad van State in te stellen vooraleer op de hoogte te worden gebracht waarom de aanvraag wordt afgewezen.