Raad van State - 234.577 - 28-04-2016

Samenvatting

Artikel 3, 2° van het KB van 17 september 2014 tot bepaling van de inhoud van de overeenkomst die wordt gesloten en de sancties die kunnen worden opgelegd krachtens artikel 74/9, §3 Vw., dat de vasthouding van een volwassen lid van het gezin in een gesloten centrum mogelijk maakt, schendt het recht op familieleven van artikel 8 EVRM.
Hoewel de verwerende partij stelt dat de afwezigheid van de volwassene uit het gezin slechts tijdelijk is en toelaat te vermijden om minderjarigen op te sluiten, stelt de Raad dat deze maatregel niet in verhouding staat met het nagestreefde doel.
De Raad van State stelt voorts dat deze maatregel niet pertinent is om de effectieve repatriëring van de familie te garanderen. De verwerende partij kan geen lid van de familie als “gijzelaar” nemen om te garanderen dat de overige leden van de familie de verwijderingsmaatregel zullen ondergaan om zo herenigd te worden met dit familielid.
Deze maatregel is dan ook een onredelijke inmenging in de uitoefening van het recht op een familieleven zoals vervat in artikel 8 EVRM.
Bovendien verplicht de Terugkeerrichtlijn lidstaten bij het nemen van de nodige maatregelen om de verwijdering van vreemdelingen in onwettig verblijf te garanderen, rekening te houden met het familieleven van de betrokkenen en ontslaat de richtlijn lidstaten niet van de verplichting om artikel 8 EVRM te respecteren.
Daarnaast blijkt uit arrest nr. 166/2013 van het Grondwettelijk Hof dat artikel 74/9, §3, vierde alinea Vw. slechts grondwettelijk is in de interpretatie dat gezinnen met minderjarige kinderen niet in een gesloten centrum geplaatst kunnen worden tenzij dat is aangepast is aan de noden van zo’n gezin.
In de mate dat artikel 3, 3° KB niet expliciet bepaalt dat de gesloten centra waarin gezinnen met minderjarige kinderen kunnen worden vastgehouden, aangepast moeten zijn aan de noden van die gezinnen schendt het artikel 74/9, §3, vierde alinea Vw in de zin dat het geen grondwetconforme interpretatie verzekert.