Raad van State - 234.092 - 9-03-2016

Samenvatting

Verzoeker werkte reeds enkele jaren in België met een arbeidskaart B. De onderneming waarvoor hij werkte ging over in een vennootschap, maar er werd geen nieuwe arbeidskaart aangevraagd voor verzoeker. De verlenging van de arbeidsvergunning en arbeidskaart werd vervolgens geweigerd, omdat de verzoeker zonder arbeidskaart gewerkt zou hebben voor de vennootschap in de periode voorafgaand de aanvraag tot hernieuwing en zijn bruto maandloon loon enkele maanden minder dan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen was. Verweerder oordeelde dat de vennootschap een nieuwe arbeidsvergunning en arbeidskaart had moeten aanvragen bij de overname.
 
Het wordt niet betwist dat er tussen beide verzoekende partijen sinds 1 april 2012 - dit is voorafgaand aan de aanvraag - een arbeidsovereenkomst bestaat. Uit de niet-betwiste stukken van de zaak en in het bijzonder uit de hiervoor aangehaalde verklaring van overgang (zie supra, punt 3.4.), blijkt evenwel dat het
een op 1 april 2012 overgenomen arbeidsovereenkomst betreft die wordt beheerst door de cao nr. 32bis van 7 juni 1985 ‘betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement’.
 
De betrokken arbeidsovereenkomst heeft aldus betrekking op een geval van “wijziging van werkgever ingevolge de overgang van een onderneming of van een gedeelte van een onderneming” zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1° van de voormelde cao nr. 32bis. De tweede verzoekende partij heeft aldus in deze context de hoedanigheid van verkrijger in de zin van deze cao. Luidens artikel 7 van deze cao nr. 32bis gaan “de rechten en verplichtingen, welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang […] bestaande arbeidsovereenkomsten, door deze overgang op de verkrijger over”, hetgeen een overdracht van rechtswege inhoudt van de arbeidsovereenkomsten. Voorts bepaalt artikel 9, eerste lid van deze cao dat “de wijziging van de werkgever […] op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag [vormt]”.
 
Uit de toepassing van deze cao volgt aldus dat de arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen die tussen de vervreemder en de werknemers van de overgedragen onderneming bestaan op het tijdstip van overgang, door het enkele feit van de overgang van de onderneming van rechtswege van de vervreemder op de verkrijger worden overgedragen (HvJ 26 mei 2005, nr. C-478/03, Celtec Ltd, punt 38).
 
Hoewel de verzoekende partijen in het administratief beroepsschrift wijzen op deze overgang, dat de “enige wijziging welke er zich derhalve heeft voorgedaan […] de wijziging [is] van een eenmanszaak naar een vennootschap” en dat zij van oordeel zijn dat “de arbeidsvergunning en arbeidskaart om voormelde redenen totaal onterecht werd geweigerd”, blijkt uit de formele motivering van de bestreden beslissing impliciet noch expliciet dat het gegeven dat een overgedragen bestaande arbeidsovereenkomst waarop de voormelde cao nr. 32bis geldt, in de besluitvorming werd betrokken, noch kan er minstens impliciet uit worden afgeleid waarom dit gegeven in het algemeen niet werd aanvaard. Integendeel, de verwerende partij is er zonder meer van uitgegaan dat de eerste verzoeker zonder over de nodige arbeidskaart B te beschikken, op grond van een arbeidsovereenkomst arbeid verrichtte voor de vervreemder, zonder te onderzoeken of er ingevolge deze overgang van rechtswege van de betrokken arbeidsovereenkomst, te dezen wel sprake is van een op grond van artikel 5, eerste lid, van de wet van 30 april 1999 niet-toegelaten, aan het verlenen van de arbeidskaart voorafgaande arbeidsovereenkomst.
 
Doordat de bestreden beslissing steunt op het betwiste motief dat eerste verzoeker niet beschikte over de nodige arbeidskaart voor de tewerkstelling bij de verkrijgende werkgever, zonder dat uit de motieven van de bestreden beslissing noch uit de overgelegde stukken blijkt waarom een overgedragen arbeidsovereenkomst te beschouwen is als een aan de arbeidskaart voorafgaande niet-toegelaten arbeidsovereenkomst, is de Raad van State niet in staat zijn controle op de rechtmatigheid en wettigheid van dit motief van de bestreden beslissing uit te oefenen. Uit wat voorafgaat, volgt dat het eerste motief aldus in rechte niet ter verantwoording van de bestreden beslissing in aanmerking wordt genomen.