Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 267.663 - 1-02-2022

Samenvatting

Verzoekster, van Chileense nationaliteit, diende in oktober 2021 een verzoek tot nietigverklaring in tegen de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van augustus 2021 die een einde stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder BVG (bijlage 21). Verzoekster is in januari 2017 gehuwd met een Belgische man, op basis van dit huwelijk kreeg verzoekster een F-kaart. Verzoekster en de man leven feitelijk gescheiden sinds december 2017 en in december 2018 werd de echtscheiding uitgesproken door de familierechtbank te Gent.
Artikel 42quater, §1, 4° van de Vreemdelingenwet bepaalt dat binnen de vijf jaar na de erkenning van het recht op verblijf een einde kan worden gesteld aan het verblijfsrecht van de familieleden van een Unieburger die zelf geen Unieburger zijn en die verblijven in de hoedanigheid van familielid van een Unieburger als het huwelijk met de Unieburger wordt ontbonden. Dit is niet van toepassing indien ‘bijzonder schrijnende situaties’ dit rechtvaardigen, zoals het slachtoffer zijn van geweld in de familie tijdens het huwelijk en als het familielid kan aantonen werknemer of zelfstandige te zijn in België, of over voldoende bestaansmiddelen beschikt en beschikt over een ziektekostenverzekering (artikel 42quater, §4, 4° Vreemdelingenwet).
Verzoekster zou het slachtoffer zijn geworden van geweld in de familie tijdens het huwelijk. Het strafrechtelijk dossier werd echter geseponeerd. De gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie stelt in de bestreden beslissing dat het parket de aanklacht zonder gevolg heeft geklasseerd omdat er sprake zou zijn van wederzijdse aantijgingen. Verzoekster stelt dat het motief van sepot in het plaatselijke vervolgingsbeleid kadert. Uit de beslissing van sepot door de procureur des Konings te Gent van november 2018 blijkt echter dat de zaak werd geseponeerd omdat de feiten werden gepleegd in een relationele context en ze een te kleine impact hebben op de samenleving. Het dossier kan ook worden heropend als er nieuwe feiten zouden zijn. De RvV is dan ook van mening dat het motief van de besteden beslissing gedeeltelijk niet klopt.
De gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie ontving in mei 2019 echter een e-mail van de substituut-procureur des Konings waarin staat dat verzoekster geen slachtoffer is, maar medeverdachte intrafamiliaal geweld en dat de feiten worden gezien als relationeel conflict tussen twee partners. De RvV merkt op dat de wetgever, door in artikel 42quater, §4, 4° van de Vreemdelingenwet voor te schrijven dat het om ‘bijzonder schrijnende situaties’ moet gaan en door te verwijzen naar artikelen uit het Strafwetboek, heeft bepaald dat de gepleegde feiten voldoende moeten zijn aangetoond en een zekere mate van ernst moeten vertonen. Alle gedragingen waarvan, hoewel ze geen misdrijf lijken te zijn, bij de politie of het parket aangifte wordt gedaan en waarvan een proces-verbaal wordt opgemaakt onder tenlasteleggingscode 42L (familiaal geschil) vallen onder ‘geweld’ in de zin van in artikel 42quater, §4, 4° van de Vreemdelingenwet.
Verzoekster is van mening dat het zich willen verdedigen tegen de slagen van haar man er geen afbreuk aan doet dat zij wel degelijk het slachtoffer werd van geweld van haar echtgenoot. Verzoekster stelt dat zij ook ten prooi is gevallen aan psychisch geweld van haar echtgenoot. De RvV stelt vast dat er in de bestreden beslissing melding wordt gemaakt van een brief van een psychiater, maar dat er niet verder wordt gemotiveerd omtrent de inhoud van deze brief. Er blijkt uit de motivering van de bestreden beslissing niet dat er rekening werd gehouden met de geestelijke geweldplegingen. De RvV stelt dan ook dat de gemachtigde op kennelijk onredelijke wijze oordeelde dat de verzoekende partij niet valt onder de uitzonderingsgronden van artikel 42quater, §4, 4° van de Vreemdelingenwet, minstens dat hierover niet op afdoende wijze is gemotiveerd. Er is geen rekening gehouden of onderzoek gevoerd naar de specifieke situatie van verzoekster, hoewel het administratief dossier indicaties bevat die kunnen wijzen op een ‘bijzonder schrijnende situatie’ zoals voorzien in artikel 42quater, §4, 4° van de Vreemdelingenwet.
De RvV vernietigt dan ook de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie die een einde stelt aan het recht op verblijf van meer dan drie maanden zonder BVG (bijlage 21).