Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 252.150 - 2-04-2021

Samenvatting

Inderdaad blijkt uit nazicht van het administratief dossier dat verzoekende partij initieel stelde de Oekraïense nationaliteit te hebben. Op 23 januari 2004 leverde de Oekraïense autoriteiten ook een laisser-passer af waarmee verzoekende partij naar Oekraïne kon worden gerepatrieerd. Tot tweemaal toe echter moest de repatriëring worden afgelast wegens hevig verzet van verzoekende partij. Verzoekende partij werd dan – omwille van medische redenen – vrijgesteld op 7 april 2004 met bevel om het grondgebied te verlaten. Alle verblijfsaanvragen die in de jaren nadien volgden werden afgewezen waarbij verzoekende partij meerdere bevelen om het grondgebied te verlaten kreeg. Zij bleek zich trouwens ook in 2004 naar Frankrijk begeven te hebben en daar onder een valse identiteit getracht te hebben asiel te verkrijgen. Op 22 juli 2014 wordt de verzoekende partij nogmaals het bevel om het grondgebied te verlaten gegeven met vasthouding met het oog op verwijdering en wordt op 23 juli 2014 opnieuw een vraag tot identificatie gericht aan de Oekraïense autoriteiten. Op 24 september 2014 laten de Oekraïense autoriteiten weten dat verzoekende partij weigert mee te werken aan haar identificatie. Verzoekende partij werd op 3 oktober 2014 vrijgesteld met bevel om het grondgebied te verlaten. Op 28 juni 2016 wordt verzoekende partij opnieuw van haar vrijheid beroofd met het oog op verwijdering. Zij legde daarbij een attest van de Oekraïense ambassade voor van 10 juni 2016 waarin enkel gesteld wordt dat de identiteit van verzoekende partij niet kan bevestigd worden wegens gebrek aan identiteitsdocumenten. De dienst vreemdelingenzaken start op 5 augustus 2016 zelf opnieuw de identificatie op en uit berichtgeving van de Oekraïense autoriteiten blijkt dat zij meer tijd nodig hebben om verzoekende partij te kunnen identificeren. Tengevolge daarvan wordt verzoekende partij op 25 oktober 2016 vrijgelaten met bevel om het grondgebied te verlaten.
 
De Raad stelt op grond van de feitelijke gegevens van het administratief dossier vast dat de verwerende partij geenszins op kennelijk onredelijke wijze een verwijdering naar Oekraïne beoogd. Verzoekende partij slaagt er met haar betoog geenszins in aan te tonen dat zij de nationaliteit van Oekraïne niet zou hebben. Zoals duidelijk blijkt heeft zij zelf initieel steeds verklaard de Oekraïense nationaliteit te hebben en werd dit in 2004 ook bevestigd door de Oekraïense autoriteiten. Enkel omdat verzoekende partij zich toentertijd hevig verzette tegen een repatriëring is de verwijdering van verzoekende partij naar Oekraïne op dat ogenblik niet kunnen doorgaan. Jaren nadien blijkt ook dat verzoekende partij onwillig is om mee te werken aan haar identificatie en dat het om die reden is dat de Oekraïense autoriteiten de identiteit van verzoekende partij niet kunnen bevestigen. Zij stellen echter niet dat verzoekende partij geen Oekraïens onderdaan is. Wat wel blijkt is dat de identificatie van verzoekende partij, gelet op haar onwillige houding, langer in beslag zal nemen. Thans is – naar aanleiding van de bestreden beslissing – de identificatieprocedure volop aan de gang en verzoekende partij maakt niet aannemelijk dat deze identificatieprocedure zinloos is omdat zij toch niet de Oekraïense nationaliteit heeft. Dat de identificatie van verzoekende partij bemoeilijkt wordt door haar eigen onwillige houding kan niet aangewreven worden aan de verwerende partij en maakt ook niet dat de verwerende partij niet meer zou vermogen over te gaan tot identificatie van verzoekende partij via haar nationale autoriteiten. Verzoekende partij toont met haar betoog geenszins aan dat de verwerende partij op kennelijk onredelijke of feitelijk foutieve gronden een verwijdering naar Oekraïne beoogt.
 
Gelet op voorgaande vaststellingen maakt de verzoekende partij ook niet aannemelijk dat zijzelf geen vrijwillig gevolg kon geven aan de eerdere verwijderingsmaatregelen. Immers kan aangenomen worden dat indien de verzoekende partij haar medewerking verleent aan de identificatieprocedure, dit wel degelijk tot een positief resultaat zou leiden, minstens maakt verzoekende partij het tegendeel niet aannemelijk.