Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 252.141 - 2-04-2021

Samenvatting

Doordat verzoeker een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in België, is het Commissariaatgeneraal voor de vluchtelingen en de staatlozen bevoegd om de redenen die hem ertoe hebben aangezet om Irak te verlaten opnieuw te onderzoeken. Uit artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet volgt dat een verzoek om internationale bescherming steeds ambtshalve bij voorrang wordt onderzocht in het kader van het Verdrag van Genève, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet. Indien dit onderzoek een ander resultaat oplevert dan het onderzoek van de  Roemeense instanties, dan is dit het gevolg van verzoekers eigen keuze om een verzoek om internationale bescherming in te dienen op Belgische bodem. Verzoeker had immers ook gebruik kunnen maken van de procedure voor de bevestiging van de vluchtelingenstatus, die wordt geregeld door artikel 93 van het Koninklijk Besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en die het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de mogelijkheid laat de status te bevestigen of niet te bevestigen (artikel 49, § 1, 6° in samenlezing met artikel 57/6, 3° van de Vreemdelingenwet), quod non in casu.