Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 281.282 - 2-12-2022

Samenvatting

De Raad kan de verzoekende partij volgen in haar standpunt dat de gedane belangenafweging bezwaarlijk kan worden beschouwd als een concrete, evenwichtige en redelijke beoordeling van álle in het geding zijnde belangen, in het bijzonder de belangen van de betrokken kinderen versus de belangen van de Staat.
 
Uit nazicht van het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij via het gemeentebestuur van Grobbendonk reeds op 30 mei 2018 op de hoogte werd gesteld van het feit dat de verzoekende partij samen met haar oudste kind, geboren op 5 februari 2009 in Italië en van Nigeriaanse nationaliteit, in België verbleef en dat het kind eind augustus 2017 werd ingeschreven op een school in België. Op dat ogenblik verbleef de verzoekende partij met haar kind ook reeds bij O.L. (ondertussen de partner van de verzoekende partij). Er blijkt niet dat de verwerende partij na op de hoogte te zijn gesteld van de illegale verblijfssituatie van de verzoekende partij is overgegaan tot de afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten en aldus stappen heeft ondernomen om een einde te maken aan de illegale verblijfssituatie van de verzoekende partij. Op 31 december 2018 wordt het eerste gemeenschappelijk kind geboren. Op 19 juni 2020 wordt een tweede gemeenschappelijk kind geboren. De aanvraag voor toelating tot verblijf werd ingediend op 22 januari 2022 en bevindt zich niet in het administratief dossier. Uit een door de Dienst Vreemdelingenzaken opgestelde samenvatting blijkt dat de verzoekende partij als redenen waarom zij de aanvraag niet in het buitenland kan indienen aanhaalde:
 
“Motivatie
-Heeft 2 kinderen °31.12.2018 en 19.06.2020
-Verwacht binnenkort een derde
-Partner/vader werkt hier en kan niet voor de kinderen zorgen
-Zij wordt verondersteld naar Afrika terug te keren en te wachten op de beslissing van Brussel
-Dit is een voorwaarde en een inspanning die buiten verhouding staat
-Dit is de reden waarom zij moet gemachtigd worden de aanvraag vanuit België te doen”.
 
Uit de motieven van de eerste bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij er wel op wijst dat de verzoekende partij en haar partner hun gezinsleven zijn begonnen tijdens illegaal verblijf. Met deze motivering kan evenwel bezwaarlijk worden gesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het belang van de kinderen, zoals de zeer jonge leeftijd en het beleefde gezinsleven tussen en met beide ouders, in de belangenafweging werden betrokken. Met de motivering dat in België voldoende opvangmogelijkheden zijn voor kinderen zodat het argument dat de partner werkt niet kan worden aanvaard als buitengewone omstandigheid, gaat de verwerende partij eraan voorbij dat de zeer jonge kinderen in een dergelijke redenering worden gescheiden van hun moeder, terwijl zij niet ontkent dat de verzoekende partij samenwoont met haar kinderen en er blijkens het administratief dossier geen indicaties voorliggen dat zij geen primaire zorgfiguur is in het leven van de kinderen. Ook omgekeerd, waar de verwerende partij motiveert dat de jongste kinderen, aangezien ze nog niet leerplichtig zijn, met de verzoekende partij kunnen meereizen, houdt dit in dat de kinderen (tijdelijk) worden gescheiden van hun vader, dit terwijl – gelet op het feit dat de kinderen sinds hun geboorte steeds hebben samengewoond met hun vader en de duurzaamheid en stabiliteit van de gezinsrelatie niet in vraag wordt gesteld – redelijkerwijze kan worden aangenomen dat ook de vader een primaire rol speelt in het leven van de kinderen. De Raad stelt vast dat de verwerende partij met haar motivering volledig abstractie maakt van het feit dat beide ouders op dagelijkse basis instaan voor de zorg voor hun kinderen.
Door het louter stellen dat de verzoekende partij en haar partner hun gezinsleven zo kunnen inrichten dat zij op afstand intensief contacten kunnen onderhouden, blijkt geenszins dat met alle voornoemde elementen en alle belangen van de zeer jonge minderjarige kinderen rekening werd gehouden. Verder laat de verwerende partij na om uiteen te zetten waarom de belangen van de staat zouden moeten doorwegen op het belang van de kinderen van respectievelijk bijna vier en twee jaar oud en meer bepaald waarom de belangen van de staat een tijdelijke scheiding vergen tussen de gezinsleden, hoewel het nog heel jonge kinderen betreft en hoewel het effectief beleefde gezinsleven niet in vraag worden gesteld. Dit te meer in het licht van de vaststelling dat de verwerende partij – hoewel op de hoogte van de illegale verblijfssituatie van verzoekende partij – nooit stappen heeft ondernomen om hieraan een einde te stellen. Daardoor is de verzoekende partij ook in de mogelijkheid geweest om haar gezinsleven in België nog verder te ontwikkelen. De Raad herinnert eraan dat de ruime beoordelings-marge die de verwerende partij ontegensprekelijk heeft in deze, eveneens een meer nauwgezette motiveringsplicht vereist. Deze meer nauwgezette motiveringsplicht geldt des te meer in het licht van artikel 12bis, § 7 van de Vreemdelingenwet dat moet worden uitgelegd in het licht van de Gezinsherenigingsrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie.
 
Verder blijkt dat de verwerende partij bij het treffen van de bestreden beslissingen ook hoegenaamd geen rekening heeft gehouden met de belangen van het dertienjarige kind van de verzoekende partij, en dit hoewel, zoals de verzoekende partij ook stelt, blijkens de motieven van de eerste bestreden beslissing (alsook uit nazicht van het administratief dossier), de verwerende partij op de hoogte was van het bestaan van dit kind nu zij erop wijst: “Uit het dossier blijkt dat betrokkene op 04.05.2017 reeds in België verbleef. Dit blijkt uit de erkenningsakte van haar eerste kind dat op 05.02.2009 geboren is in Italië.” De verwerende partij houdt evenwel in haar beoordeling enkel – weze het op niet afdoende wijze, gelet op de bespreking hoger – rekening met het hoger belang van de jongste kinderen, nu zij motiveert: “Wat betreft het belang van de kinderen kunnen we ervan uitgaan dat de jongste kinderen kunnen meereizen met de moeder want gezien zij nog niet leerplichtig zijn.” Hoewel niet blijkt dat de verzoekende partij het feit dat haar dertienjarige dochter in België naar school gaat en onderdeel uitmaakt van het gezin met haar partner als buitengewone omstandigheid heeft aangehaald in haar aanvraag, wijst de Raad erop dat de verwerende partij zelf verwijst naar artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet en zij aldus zelf erkent dat zij rekening moet houden met het hoger belang van de kinderen. Er blijkt evenwel niet dat de verwerende partij in casu de nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd door, minstens bij het treffen van de tweede bestreden beslissing, geen rekening te hebben gehouden met het hoger belang van de dertienjarige dochter van verzoekende partij.
 
In de nota met opmerkingen wijst de verwerende partij er in essentie op dat de verzoekende partij nooit werd toegelaten tot verblijf en dat het slechts gaat om een tijdelijke scheiding waarbij de verzoekende partij niet aantoont dat zij de enige zorgdrager is voor de minderjarige kinderen noch dat de partner de zorg voor de kinderen niet op zich zou kunnen nemen. Verder wijst de verwerende partij erop dat nauwe contacten in tussentijd kunnen worden onderhouden via moderne communicatiemiddelen. Tevens wijst de verwerende partij erop dat de verzoekende partij zich in deze situatie bevindt door te kiezen voor illegaal verblijf. De verwerende partij besluit dat rekening werd gehouden met artikel 74/13 van de Vreemdelingenwet. Het verweer in de nota met opmerkingen kan geen afbreuk doen aan de bespreking hoger, zodat het volstaat hiernaar te verwijzen.