Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 267.725 - 3-02-2022

Samenvatting

Verzoeker, voogd over een minderjarige pupil van Tunesische nationaliteit, diende in oktober 2021 een verzoek in om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van augustus 2021 tot afgifte van een bevel tot terugbrenging (bijlage 38).
De minderjarige pupil van verzoeker kwam in de paasvakantie van 2019 samen met zijn vader toe in België. De vader van de pupil keerde terug naar Tunesië en liet de pupil achter bij een tante in Antwerpen. De Dienst Voogdij van de FOD Justitie stelde verzoeker in april 2019 aan als voogd. Verzoeker diende in zijn hoedanigheid van voogd in mei 2021 een aanvraag in van een machtiging tot verblijf in toepassing van artikel 61/15 van de Vreemdelingenwet. De gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie nam echter in augustus 2021 een bevel tot terugbrenging. In de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 61/15 van de Vreemdelingenwet werd verwezen naar de problematische relatie van de pupil met zijn broer in Tunesië, naar het verblijf van de pupil bij zijn tante in Antwerpen en zijn wens om in België te blijven. De informatie betreffende de seksuele geaardheid van de pupil werd in maart 2021 telefonisch door verzoeker aangebracht. De gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie stelde daarop voor om ofwel de pupil een VIB te laten indien, ofwel de procedure als NBMV verder te zetten waarbij het Family Assessment zou worden aangevuld met de gegevens. Verzoeker gaf aan om verder te willen gaan met het Family Assessment.
Verzoeker stelt dat de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie onzorgvuldig te werk is gegaan doordat het aspect van de homoseksualiteit van zijn pupil niet inhoudelijk werd onderzocht. De RvV stelt vast dat uit de bestreden beslissing niet blijkt dat bij de beoordeling van de informatie afdoende rekening werd gehouden met het kwetsbare profiel van de pupil, namelijk de jonge leeftijd, moeilijk verlopende communicatie, psychologische problemen en opgekropte seksualiteit. Bovendien blijkt uit het resultaat van het Family Assessment dat zowel de tante als de moeder van de pupil op de hoogte zijn van de informatie betreffende zijn seksuele geaardheid en dat ook de vader hierop had gealludeerd. De moeder meent dat zijn geaardheid nog zou kunnen wijzigen, maar benadrukte dat de vader een eventuele seksuele gerichtheid op jongens niet zou kunnen accepteren. Er is ook geen informatie beschikbaar over de houding van de broer van de pupil, waarmee reeds een problematische verhouding bestond. Het is dan ook niet duidelijk op welke wijze de pupil binnen zijn eigen kerngezin zal worden opgevangen. De conclusie dat de geaardheid van de pupil onvoldoende zou wegen en het hoger belang in een hereniging met de ouders ligt, getuigt volgens de Raad niet van een zorgvuldig onderzoek. De Raad stelt eveneens dat de situatie van individuen met een homoseksuele gerichtheid in Tunesië onvoldoende werd onderzocht.
De RvV is van oordeel dat de bestreden beslissing een onzorgvuldigheid in het licht van het individueel onderzoek vertoont, zoals bedoeld in artikel 61/18 van de Vreemdelingenwet. De RvV vernietigt dan ook de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie tot afgifte van een bevel tot terugbrenging.