Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 233.609 - 5-03-2020

Samenvatting

De bestreden beslissing stelt:
 
“Betrokkene haalt aan dat hij een relatie heeft met mevrouw [K.M.F.] en dat ze samen een  kind hebben, namelijk [K.M.G.] (°17.07.2007) . Deze elementen kunnen echter niet aanvaard  worden als een buitengewone omstandigheid. Bovendien blijkt uit onderzoek van het dossier dat mevrouw [K.M.F.] en het kind [K.M.G.] op 06.08.2018 Belg zijn geworden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit element niet weerhouden wordt. Het is immers mogelijk een verblijfsrecht aan te vragen in het kader van gezinshereniging (een specifieke procedure dient te worden ingediend bij de gemeente van de verblijfplaats van betrokkene teneinde een verblijfsrecht te bekomen). De wet 15 december 1980, gewijzigd door de wet van 8 juli 2011 (BS 12.09.2011) en inwerking getreden op 22.09.2011,  voorziet namelijk een verblijfsrecht voor ascendenten van een Belgisch kind (artikel 40 ter van de wet van  15.12.1980).” 
 
Hieruit blijkt dat de verwerende partij inderdaad in se wijst op de specifieke procedure in het kader van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet in antwoord op de door verzoeker aangehaalde buitengewone omstandigheid inzake zijn kind K.M.G.
 
De Raad kan verzoeker volgen waar hij stelt dat dit geen correcte motivering vormt in het licht van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet. De verwijzing naar een andere procedure voorzien in de Vreemdelingenwet vormt geen uitleg waarom verzoekers kind K.M.G. geen buitengewone omstandigheid vormt die hem verhindert een aanvraag om machtiging tot verblijf in te dienen in het land van herkomst.
 
Weliswaar blijkt niet uit de in punt 1.1. bedoelde aanvraag dat verzoeker heeft uiteengezet dat de procedure inzake artikel 40ter van de Vreemdelingenwet actueel niet voor hem openstaat omdat de afstammingsprocedure nog niet zijn beslag heeft gekregen, maar dit neemt niet weg dat de relatie met het kind K.M.G. duidelijk als buitengewone omstandigheid werd aangehaald in de in punt 1.1. bedoelde aanvraag. Verzoeker vermag aldus een uitleg te verwachten waarom dit geen buitengewone omstandigheid vormt in de zin van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet, in plaats van een verwijzing naar een andere procedure in de Vreemdelingenwet. Artikel 9bis, §2 van de Vreemdelingenwet stelt niet dat de aanvraag onontvankelijk moet worden verklaard wanneer de aangevoerde elementen zouden kunnen worden aangevoerd in een gezinsherenigingsprocedure. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat vreemdelingen gelet op prangende gezinsomstandigheden verhinderd zijn om een aanvraag om machtiging tot verblijf in het herkomstland in te dienen of niet kunnen aantonen te voldoen aan één van de voorwaarden voorzien in artikel 40ter van de Vreemdelingenwet.