Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 250.525 - 8-03-2021

Samenvatting

Het proces-verbaal van 2 juni 2019 waarnaar verzoekster verwijst toont voorts aan dat zij, ingevolge feiten die zich voordeden op 1 juni 2019, klacht indiende tegen de nieuwe partner van haar toenmalige echtgenoot en de dochter van deze vrouw en het door haar neergelegde medisch attest van 1 juni 2019 bewijst dat zij door een arts kwetsuren (kneuzingen op de beide armen en een schouder) liet vaststellen. Aangezien verzoekster niet behoorde tot het gezin van de nieuwe partner en stiefdochter van haar echtgenoot en er geen sprake is van een familiale band met deze vrouw en haar dochter kan niet worden gesteld dat verweerder verkeerdelijk of op kennelijk onredelijke wijze oordeelde dat de geweldpleging waarnaar verzoekster verwijst niet kan worden beschouwd als intrafamiliaal geweld. De Raad wijst er in dit verband op dat in de omzendbrief nr. COL 3/2006 van het college van procureurs-generaal bij de hoven van beroep van 1 maart 2006, het begrip intrafamiliaal geweld wordt gedefinieerd als volgt: “iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen leden van eenzelfde familie, ongeacht hun leeftijd”. Als “leden van een zelfde familie” wordt beschouwd: “a) al degenen die aan mekaar verwant zijn in de opgaande en nederdalende lijn of in de zijlijn in de tweede graad. Met die door het recht gevestigde verwantschapsbanden worden sommige verbanden gelijkgesteld die enkel feitelijk zijn (biologische band of duurzame affectieve band); b) de echtgenoten of personen die samenwonen of samengewoond hebben en die een duurzame affectieve en seksuele relatie onderhouden of onderhouden hebben, evenals de bloedverwanten in de nederdalende en opgaande lijn van de partners of van een van hen, die bij hen wonen of gewoond hebben.” In de omzendbrief nr. COL 3/2006 wordt uitdrukkelijk gesteld dat a contrario alle personen tussen wie geen van de hierboven bepaalde banden bestaan, worden beschouwd als niet tot dezelfde familie behorend.
 
Verzoekster kan, gelet op het voorgaande, geenszins worden gevolgd in haar betoog dat de slagen en verwondingen toegebracht door de nieuwe partner van haar echtgenoot en door de dochter van deze vrouw, moeten worden beschouwd als intrafamiliaal geweld omdat “dit geweld plaatsvond in de familiale context van de referentiepersoon”.