Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 273.777 - 8-06-2022

Samenvatting

De verzoekster, afkomstig uit Zuid-Soedan, diende in juni 2019 een aanvraag in voor de afgifte van een visum gezinshereniging om haar echtgenoot te vervoegen in België. Haar echtgenoot, eveneens afkomstig uit Zuid-Soedan, is een in België erkende vluchteling. In augustus 2020 werd de aanvraag geweigerd omdat de verzoeker het huwelijk onvoldoende kon bewijzen en geoordeeld werd dat het om een schijnhuwelijk ging. DVZ stelde ook dat de betrokkenen tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd over de locatie van het huwelijk en over de familiale situatie van de in België verblijvende echtgenoot. Ten slotte argumenteerde DVZ dat het huwelijk een formaliteit was omdat de betrokkenen geen feestkledij droegen en er geen foto’s waren genomen.
Deze beslissing werd door de RvV in februari 2021 vernietigd vanwege een schending van de motiveringsplicht. Het was onduidelijk of DVZ de beslissing had geweigerd omdat hij het bestaan van het huwelijk onvoldoende bewezen achtte in de zin van artikel 12bis, §§5-6 van de Vreemdelingenwet, dan wel omdat de gemachtigde van oordeel was dat het huwelijk wel bestond, maar dat het ging om een schijnhuwelijk in de zin van artikel 146bis BW. De beslissing zaaide verwarring over welke rechtsgrond van toepassing was, en geen van deze gronden was onderbouwd met afdoende wettelijke bepalingen.
De RvV volgt de verzoekster in haar betoog dat de tweede beslissing slechts minimale wijzigingen bevat ten aanzien van de eerste beslissing, en dat dit een schending is van het gezag van gewijsde en de motiveringsplicht. De wijzigingen zijn louter rechtstheoretische toelichtingen die de motiveringsgebreken van de eerste beslissing niet hebben opgelost. Integendeel: ze zaaien zelfs nog meer verwarring dan voordien en er is opnieuw een gebrek aan een duidelijke rechtsgrondslag.
De RvV sluit zich ook aan bij het standpunt van de verzoekster dat de tweede beslissing de zorgvuldigheidsplicht en artikel 12bis, §7 van de Vreemdelingenwet schendt. De zorgvuldigheidsplicht verlangt van administratieve overheden dat zij beslissingen op zorgvuldige wijze voorbereiden. De feitelijke juridische aspecten van het dossier moeten duidelijk worden onderzocht zodat de bevoegde administratieve overheid met kennis van zaken kan beslissen. Aanvullend verlangt artikel 12, §7 van de Vreemdelingenwet dat administratieve overheden bij aanvragen voor een visum lang verblijf rekening houden met het hoger belang van het kind.
DVZ stelt dat de echtgenoten elkaar sinds 2017 niet meer hadden gezien, maar baseert zich hierbij op foute gegevens. Uit het administratief dossier blijkt dat de echtgenoot de verzoekster heeft bezocht in Kigali van oktober 2020 tot november 2020, en dat de verzoekster zwanger was en in juli 2021 moest bevallen. Zij heeft deze informatie per e-mail gedeeld met de DVZ en heeft ook foto’s overgemaakt. De afweging of er sprake is van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM is afwezig in de beoordeling van de gemachtigde, waardoor de RvV van oordeel is dat de tweede weigeringsbeslissing geen rekening houdt met het hoger belang van het kind.