Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 212.135 - 8-11-2018

Samenvatting

Ook al betreft het in casu een veroordeling, kan er niet aan voorbij gegaan worden dat het om een zeer recente veroordeling gaat en dat het bovendien betrekking heeft op bijzonder ernstige feiten zoals mensenhandel en het als leidinggevende uitbuiten van prostitutie van minderjarigen, waarbij misbruik werd gemaakt van de kwetsbare positie van minderjarigen die bovendien kwetsbaar waren door hun onwettige of precaire administratieve toestand. Daarnaast is ook sprake van het overdragen van een groot aantal onbepaalde sommen geld afkomstig uit de exploitatie van prostitutie naar Nigeria via “black western union”. Verzoekster pleegde deze feiten bovendien gedurende jaren, nl. tussen augustus 2014 en augustus 2016. Verzoekster gaat in het verzoekschrift volledig voorbij aan de bijzondere ernst van deze feiten.
 
Ze verwijst eveneens naar verscheidene arresten van het Hof van Justitie (hierna: het HvJ), maar niet naar het arrest dat betrekking heeft op misbruik van minderjarigen, dat nochtans zeer pertinent is.
 
In de zaak P.I. tegen Oberbürgermeisterin der Stadt Remscheid van 22 mei 2012, C-348/09 stelde het HvJ dat seksueel misbruik van minderjarigen binnen een gezagssituatie dwingende redenen van openbare veiligheid vormen die de verwijdering kunnen rechtvaardigen van een burger van de Unie die langer dan tien jaar in de lidstaat van ontvangst heeft verbleven.
 
(…)
 
In casu liggen gelijkaardige feiten ten grondslag aan de zaak als in het voormeld arrest. Verzoekster betwist immers niet dat zij deel uitmaakte van een internationaal gestructureerde vereniging die systematisch en in onderling overleg meisjes rekruteerden vanuit Nigeria om hen alhier gedwongen en gecontroleerd tewerk te stellen in de prostitutie met als doel maximaal winstbejag. Ze betwist niet een leidinggevende rol gehad te hebben en in bijna dagelijks contact met haar moeder gestaan te hebben die de meisjes rekruteerde. Eveneens is onbetwist dat verzoekster besliste waar, wanneer en hoelang de meisjes dienden te werken.
 
Uit het voormelde arrest P.I. blijkt dat het HvJ van oordeel is dat seksuele uitbuiting van kinderen met een grensoverschrijdende dimensie valt onder vormen van bijzonder zware criminaliteit en dat seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen ernstige schendingen van de grondrechten vormen. Een dergelijk strafbaar feit vormt een buitengewoon ernstige inbreuk op een fundamenteel belang van de samenleving, die een rechtstreekse bedreiging kan vormen voor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking en dus volgens het HvJ kan vallen onder het begrip „dwingende redenen van openbare veiligheid. Bijgevolg had de staatssecretaris een dergelijk misdrijf zelfs kunnen kwalificeren als een “dwingende” reden van openbare orde op voorwaarde dat de wijze waarop de feiten zijn gepleegd bijzonder ernstige kenmerken vertoont. De kritiek van verzoekster dat verweerder naast het vaststellen van de veroordeling, niet meer heeft gedaan dan te verwijzen naar elementen die direct in verband staan met deze veroordeling, kan bijgevolg niet gevolgd worden nu volgens voormelde rechtspraak verweerder wel degelijk de wijze waarop de feiten zijn gepleegd kon analyseren om aan te tonen dat deze bijzonder ernstige kenmerken vertonen. Verweerder heeft op omstandige en pertinente wijze gewezen op het feit dat verzoekster deel uitmaakte van een internationaal gestructureerde vereniging die onder meer samen met haar moeder systematisch en in onderling overleg meisjes rekruteerden vanuit Nigeria om hen alhier gedwongen en gecontroleerd tewerk te stellen in de prostitutie met als doel maximaal winstbejag. Hij onderstreept en illustreert daarbij terecht de onbetwiste leidinggevende rol die verzoekster heeft gehad en wijst bovendien op het feit dat verzoekster medeverantwoordelijk is voor het in gevaar brengen van het leven van die meisjes nu deze op levensgevaarlijke wijze met de boot over de Middellandse Zee naar Europa werden gebracht. Het is immers onbetwist dat er meisjes waren die tijdens de bootreis dienden gered te worden.
 
Verweerder kon dan ook op redelijke wijze concluderen dat uit verzoeksters persoonlijk handelen een volgehouden en voor de maatschappij gevaarlijke criminele ingesteldheid naar voor is gekomen, waardoor niet uit te sluiten valt dat verzoekster dit in de toekomst zal herhalen. Hij kon verder op redelijke wijze vaststellen dat er ernstige redenen van openbare orde zijn waardoor de beëindiging van het verblijfsrecht noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde en ter preventie van strafbare feiten. De actualiteit van de bedreiging is bijgevolg wel degelijk afdoende gemotiveerd door zowel te verwijzen naar de recente veroordeling van 28 maart 2017, voor feiten gepleegd tussen augustus 2014 en juni 2016 als naar de nood aan de preventie van nieuwe strafbare feiten. Hij heeft daarbij wel degelijk een individueel onderzoek van de zaak gedaan, waarbij met het persoonlijk gedrag van verzoekster, onder meer als leidinggevende, werd rekening gehouden. Zoals supra reeds gesteld, gaat verzoekster ook volledig voorbij aan de relevantie van de uitzonderlijke ernst van de door haar gepleegde feiten voor het belang van de actualiteit van de bedreiging voor de openbare orde. Zoals blijkt uit het voormelde arrest Bouchereau vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf weliswaar geen reden of motivering voor de beëindiging van een verblijfsrecht maar betekent dit niet dat strafrechtelijke veroordelingen niet mee in overweging mogen worden genomen binnen het individueel onderzoek naar een eventuele beëindiging van het verblijfsrecht omwille van ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Het HvJ bevestigt daarin in punt 29 dat in uitzonderlijke situaties van bijzonder ernstige criminele feiten uit de omstandigheden die tot de strafrechtelijke veroordelingen hebben geleid, op zich reeds het bestaan van een persoonlijk gedrag kan blijken dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die de beëindiging van het verblijfsrecht noodzaakt om de openbare orde of de nationale veiligheid te beschermen. Verweerder heeft over de actualiteit van de bedreiging voor het fundamenteel belang van de samenleving afdoende en op redelijke wijze gemotiveerd. Waar verzoekster nog verwijst naar arresten van de Raad, blijkt niet dat de feiten die aan de grondslag liggen van die arresten vergelijkbaar zijn met de voorliggende zaak.