Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 245.700 - 8-12-2020

Samenvatting

De kern van het betoog van de verzoekster is dat de verweerder bijkomend onderzoek of bijkomende informatie had moeten opvragen vooraleer de bestreden beslissing werd genomen. Volgens de verzoekster vereist de zorgvuldigheidsplicht dat bij twijfel of bij de vaststelling dat er misverstanden “kunnen leven” dat de verwerende partij een summier, bijkomend, onderzoek voert, dan wel bijkomende informatie opvraagt. De verzoekster wijst er verder op dat zij in haar visumaanvraag had verwezen naar het visum dat zij in 2009 had bekomen. De verzoekster meende dat er ook met de informatie in het kader van haar vorige visumaanvraag rekening zou worden gehouden en zij enkel een update diende te verstrekken. De verzoekster meende dat de overheid haar minstens had moeten waarschuwen dat de vraag naar een eerdere visumaanvraag niet impliceerde dat rekening zou worden gehouden met de eerder ingewonnen informatie. De verzoekster brengt tevens aan dat haar bijzondere situatie (zij is reeds meer dan 10 jaar gehuwd, heeft meer dan 7 jaar in België heeft samengewoond met haar echtgenoot, heeft eerder al een visum gekregen na onderzoek van dezelfde gegevens, heeft over een F+-kaart beschikt en had al geruime tijd procedures doorlopen die louter administratief werden afgeblokt) een verdere vraagstelling of bijkomend onderzoek wettigden.
 
De verzoekster kan hierin niet worden bijgetreden. Het weze herhaald dat overeenkomstig artikel 40ter, § 2, van de Vreemdelingenwet de bewijslast op haar schouders rust. Het komt aan de verweerder toe om de aangebrachte stavingstukken te beoordelen en na te gaan of deze volstaan om de aanvraag in te willigen. Het is niet de taak van de verweerder om de verzoekster uit te nodigen om de leemtes in haar aanvraag aan te vullen of om zelf op zoek te gaan naar de ontbrekende documenten.
 
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt weliswaar in dat een bestuur zich op afdoende wijze dient te informeren over alle relevante elementen om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen, doch met dien verstande dat de aanvrager van een (verblijfs-)vergunning alle nuttige elementen moet aanbrengen om te bewijzen dat hij aan de voorwaarden voldoet om de gevraagde vergunning te krijgen (cf. RvS 12 maart 2013, nr. 222.809). Zoals hierboven weergegeven, blijkt uit de toepasselijke bepalingen dat de bewijslast ter zake bij de verzoekster zelf ligt. De zorgvuldigheidsverplichting die rust op de bestuursoverheid, geldt ook ten aanzien van de rechtsonderhorige of, in het kader van een wederkerig bestuursrecht, de burger (RvS 28 april 2008, nr. 182.450). Het komt de verzoekster aldus evenzeer toe om zelf de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen bij het stofferen van haar aanvraag. Zij diende dus zelf het nodige te doen om voldoende bewijskrachtige documenten voor te leggen. Aan de gemachtigde kan het zodoende niet worden verweten dat hij enkel de voorgelegde stukken heeft afgetoetst aan de door de wet bepaalde vereiste en dat hij geen bijkomende bewijzen heeft opgevraagd bij de verzoekster of elders.
 
Doorheen haar betoog verwijst de verzoekster ook naar haar visumaanvraag van 28 oktober 2008 en de beslissing van 14 april 2009 waarbij deze visumaanvraag werd toegestaan. Deze visumaanvraag en de beslissing waarbij het visum werd toegestaan, dateren van ruim tien jaar voor de visumaanvraag van 18 december 2019, die met de huidige bestreden beslissing van 25 mei 2020 werd afgewezen. Het is niet omdat de verzoekster ruim een decennium geleden aan de daartoe vereiste voorwaarden voor gezinsherenging met haar Belgische echtgenoot voldeed, dat zij thans in het kader van een nieuwe visumaanvraag niet langer dient aan te tonen dat zij aan de vereisten van artikel 40ter, §2, van de Vreemdelingenwet voldoet, of dat zonder meer moet worden aangenomen dat wat toen gold thans ook onverkort geldt. Het komt de verzoekster in tegendeel opnieuw toe om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden van artikel 40ter, §2, van de Vreemdelingenwet voor gezinsherenging met haar Belgische echtgenoot voldoet.
 
De verzoekster voert nog aan op dat zij op de ambassade verschillende malen werd ondervraagd zonder dat die informatie terug te vinden is in het dossier. Daargelaten de vraag of de verzoekster verschillende malen werd ondervraagd in het kader van de voorliggende visumaanvraag nu zij haar betoog op geen enkele wijze staaft met een begin van bewijs, wordt erop gewezen dat zij niet aantoont dat zij hierbij stavingsstukken heeft voorgelegd die niet bij de beoordeling van de visumaanvraag werden betrokken.
 
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel wordt niet aangetoond.