Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 248.812 - 9-02-2021

Samenvatting

Aansluitend op de vernietiging van zijn eerste arrest nr. 211.263 van 19 oktober 2018 velde de RvV op 9 februari 2021 een nieuw arrest nr. 248.812, waarin het zijn eerder ingenomen standpunt bevestigt dat het niet kennelijk onredelijk is om een moeder/zoon-relatie uit te sluiten van de toepassing van artikel 40bis, §2, 2° Vw. De RvV verwijst thans niet meer naar de nood tot het bestaan van een liefdesrelatie, maar naar het bestaan van een ‘samenlevingsproject dat vergelijkbaar is met dat van echtgenoten’.
 
De RvV baseert zich hiervoor op een arrest van het Grondwettelijk Hof van 28 januari 2021 (GwH arrest nr. 13/2021, verkeerd geciteerd in het arrest van de RvV als arrest GwH nr. 006/2019). In dit arrest antwoordt het Hof op de prejudiciële vraag van de RvS of het artikel 40ter, §2, 1° Vw juncto artikel 40bis, §2, 2°, e) Vw het gelijkheidsbeginsel schenden, in zoverre die bepalingen Belgen die een wettelijke samenwoning hebben afgesloten, verhinderen gezinshereniging te doen wanneer zij zich bevinden in een situatie van een huwelijksbeletsel. Zo voorzien artikelen 161 tot 163 BW een huwelijksbeletsel tussen bloedverwanten in rechte lijn, aanverwanten in dezelfde lijn, tussen broers en zussen, oom en nicht/neef of tante en nicht/neef. Hierdoor kunnen Belgen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd met een partner ten aanzien van wie een huwelijksbeletsel bestaat, geen gezinshereniging doen.
 
Het GwH erkent dat er een verschil in behandeling bestaat tussen enerzijds Belgen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd met een partner ten aanzien van wie een huwelijksbeletsel bestaat, en anderzijds ten aanzien van partners tussen wie geen huwelijksbeletsel bestaat. Doch meent het GwH dat dit verschil in behandeling verantwoord is.
 
Het Hof verwijst hiervoor naar de parlementaire voorbereidingen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0443/002, 53-0443/004, 53-0443/007) die stellen dat:
 
-        het doel om gezinshereniging toe te staan voor wettelijk samenwonenden erin bestaat om ongehuwde personen die een samenlevingsproject hebben aangegaan dat vergelijkbaar is met dat van echtgenoten, te beschermen. Dit door een bescherming te bieden die vergelijkbaar is met die welke aan gehuwden wordt verleend;
-        de wetgever op deze wijze wil vermijden dat het instituut van de verklaring van wettelijke samenwoning wordt gebruikt om een verblijfsrecht te bekomen voor familieleden die dit niet zouden kunnen verkrijgen op grond van de bepalingen inzake gezinshereniging.
 
De RvV leidt uit deze rechtspraak van het GwH af dat het recht op gezinshereniging voor wettelijk samenwonenden enkel kan toekomen aan personen die een samenlevingsproject onderhouden dat vergelijkbaar is met dat van echtgenoten, los van het bestaan van een liefdesrelatie.
 
Aangezien een moeder/zoon-relatie niet kan beschouwd worden als een samenlevingsproject dat vergelijkbaar is met dat van echtgenoten, meent de RvV dat het niet kennelijk onredelijk is om een dergelijke relatie uit te sluiten van de toepassing van de in artikel 40bis, §2, 2° Vw vereiste partnerrelatie.