Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 243.796 - 9-11-2020

Samenvatting

Verweerder betwist in het voorliggende geval niet dat het hoorrecht in casu gold, hetzij als algemeen beginsel van het Unierecht hetzij zoals vervat in het beginsel “audi alteram partem”, en evenmin dat verzoeker niet specifiek nog is gehoord met betrekking tot het thans voorliggende bevel om het grondgebied te verlaten. Hij betwist als dusdanig evenmin dat verzoeker, zoals hij aanvoert, de mogelijkheid diende te hebben om, voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing, elementen te kunnen aanbrengen inzake zijn gezondheidstoestand die een terugkeer naar Griekenland in het algemeen dan wel op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissing konden verhinderen.
 
Verweerder stelt zich wel op het standpunt dat verzoeker reeds voldoende de mogelijkheid had om zijn gezondheidstoestand, net als de eventuele onmogelijkheid tot behandeling in Griekenland, naar voor te brengen in het kader van zijn procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming en het dus niet nodig was dat hij nogmaals werd gehoord. Zelfs al is dit standpunt in normale omstandigheden aan-vaardbaar, kenmerkt het specifieke voorliggende geval zich door bijzondere omstandigheden die maken dat in andere zin moet worden beslist.
 
Enerzijds blijkt uit verzoekers procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming, en de medische stukken zoals deze op dat ogenblik reeds voorlagen, dat zijn psychologische en psychische gezondheidstoestand zeer fragiel is. Zo bleek uit een medisch attest van 27 december 2019 van de behandelend psychiater dat verzoeker reeds verschillende zelfmoordpogingen ondernam, dat er periodiek sprake was van misbruik van alcohol en medicatie en dat de wens tot zelfdoding nog steeds aanwezig was. Er werd opgemerkt dat hij bijzonder kwetsbaar is en elke nieuwe verandering in zijn situatie enkel maar zijn gezondheidstoestand kan verergeren, zowel fysiek als mentaal, en deze gezondheidstoestand reeds zeer alarmerend is. Anderzijds blijkt dat verweerder in het voorliggende geval enige tijd liet passeren tussen het arrest van de Raad inzake verzoekers procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming en het bestreden bevel om het grondgebied te verlaten. In deze situatie kon van verweerder worden verwacht dat hij verzoeker nog had gehoord voor de effectieve afgifte van het bevel om het grondgebied te verlaten.
 
Daarenboven merkt de Raad ook op dat, waar verweerder erop wijst dat hij een kort na het nemen van de bestreden beslissing ingediende verblijfsaanvraag in toepassing van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet intussen ongegrond verklaarde, zodat geenszins blijkt dat het horen tot een andere uitkomst van de procedure had kunnen leiden, deze beslissing tot ongegrondheid bij arrest van 9 november 2020 met nr. 243 790 door de Raad werd vernietigd. De gezondheidstoestand van verzoeker moet in elk geval dus aan een nieuw onderzoek worden onderworpen door het bestuur en een verwijdering van het grondgebied kan pas na dit nieuwe onderzoek aan de orde zijn.