Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 260.518 - 10-09-2021

Samenvatting

In casu blijkt dat op het ogenblik van de aanvraag op 20 mei 2019 het kind M.E. bijna 17 jaar was. Op het ogenblik van de bestreden beslissingen was verzoeker M.E. 18,5 jaar en dus meerderjarig geworden. Er blijkt evenwel uit de stukken die werden voorgelegd dat hij op dat ogenblik in het vijfde middelbaar zat. Ook al kan M.E. dus in principe niet langer als “kind” beschouwd worden, toch blijkt dat het Hof een dergelijke jong volwassene nog eerder als “kind” beschouwt indien dergelijke jong volwassenen nog geen eigen gezin hebben gesticht ( zie EHRM 23 juni 2008, Maslov/Oostenrijk (GK), § 62; EHRM 14 juni 2011, Osman/Denemarken, § 55). Uit de bestreden beslissing blijkt ook dat de gemachtigde M.E. terecht nog als “kind” beschouwt.
 
De Raad moet vaststellen dat M.E. ongeveer zeven jaar was bij aankomst in België in 2009 met zijn moeder en dat hij in het vijfde middelbaar zat op het ogenblik van de bestreden beslissing. Dit houdt bijgevolg in dat hij de gehele lagere school en de middelbare school tot in het vijfde middelbaar (ogenblik van de bestreden beslissing) in België heeft doorlopen. Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat hij de middelbare school in het Frans heeft afgelegd. In een dergelijke situatie, waarbij duidelijk is dat een persoon de gehele lagere school en bijna de gehele middelbare school in België heeft afgelegd, kan niet op redelijke wijze volstaan worden met de verwijzing naar het feit dat niet blijkt dat geen scholing in het land van herkomst kan verkregen worden, of dat geen gespecialiseerd onderwijs/gespecialiseerde infrastructuur nodig is, dat M.E. de eerste zeven levensjaren in Kosovo heeft doorgebracht, of dat men ervan kan uitgaan dat hem op zekere hoogte de “Kosovaarse” taal en cultuur zal zijn bijgebracht, of dat niet is aangetoond dat M.E. het “Kosovaars” niet zou kunnen leren of zich niet zou kunnen aanpassen aan een scholing in die taal.
 
Zoals verzoekers terecht aanstippen is de kernvraag in deze of er omstandigheden zijn die het bijzonder moeilijk maken om het verzoek via de bevoegde diplomatieke of consulaire post in Kosovo in te dienen. In het licht van het privéleven dat M.E. in België heeft opgebouwd, door hier zijn gehele lagere school en middelbare school tot het vijfde middelbaar te hebben doorgebracht, waarvan de middelbare school in het Frans, is de vraag of de gemachtigde niet op kennelijk onredelijke wijze heeft geoordeeld dat het niet bijzonder moeilijk is om van hem te verwachten dat de aanvraag in Kosovo wordt ingediend en hij daar in het vijfde middelbaar in Kosovo moet aansluiten.
 
In de bestreden beslissing wordt wat betreft het privéleven van de kinderen gesteld dat verzoekster geen enkele verklaring noch enig bewijs van deelname aan buitenschoolse activiteiten heeft voorgelegd, doch enkel de schoolattesten. Bijgevolg is het netwerk van affectieve en sociale banden niet van die orde dat een tijdelijke terugkeer een schending van artikel 8 van het EVRM zou kunnen betekenen. De opgebouwde relaties zijn volgens de gemachtigde niet van die aard en intensiteit dat ze onder de bescherming van artikel 8 van het  EVRM zouden kunnen vallen. De Raad kan dit wat betreft M.E. niet volgen. Er blijkt dat M.E. immers het overgrote deel van zijn leven in België heeft doorgebracht en in België van zijn zeven jaar tot op het ogenblik van de bestreden beslissing als hij in het vijfde middelbaar zat, naar school is gegaan. Het is evident dat M.E. bijgevolg sterk verweven is met de Belgische maatschappij, veel sterker dan met zijn land van herkomst, aangezien zoveel jaren onderwijs volgen in een land per definitie vele en sterke sociale banden met zich meebrengt. Dat er geen buitenschoolse activiteiten voorliggen, is ondergeschikt aan het doorlopen van een zeer langdurige schoolperiode in een land.
 
De gemachtigde stipt in de bestreden beslissing terecht aan dat het grootste deel van de scholing van M.E. zich afspeelde in illegaal verblijf en dat verzoekster en haar man hierin een grote verantwoordelijkheid dragen. Verzoekster en haar man hebben inderdaad de keuze gemaakt om het precair verblijf verder te zetten, hetgeen in hunnen hoofde laakbaar is. Desalniettemin kunnen de kinderen of ondertussen (zeer) jong volwassen M.E. niet verantwoordelijk gesteld worden voor de daden van hun ouders en moet de gemachtigde bij het nemen van beslissingen, die een invloed hebben op hun situatie, rekening houden met het hoger belang van de kinderen en de beslissing op afdoende wijze motiveren vanuit hun perspectief.
 
In casu kan de Raad verzoekers volgen dat het feit dat scholing in Kosovo kan verkregen worden of dat de kinderen tot op zekere hoogte de moedertaal en Kosovaarse cultuur mogelijks werden bijgebracht, weinig relevant is voor M.E. die reeds zijn gehele lagere school en middelbaar tot in het vijfde jaar in België heeft afgelegd. Dat hij de eerste zeven jaar in Kosovo heeft geleefd en mogelijks ook thuis met zijn ouders de moedertaal spreekt, neemt niet weg dat hij in België heeft leren lezen en schrijven en dit van in den beginne tot in het vijfde middelbaar. De gemachtigde heeft inderdaad met de situatie zoals die thans voorligt, zijnde het feit dat het na zoveel jaren onderwijs in België aannemelijk is dat M.E. de moedertaal niet (afdoende) kan lezen en schrijven, niet afdoende rekening gehouden bij de beoordeling of het voor hem bijzonder moeilijk is om voor het indienen van de aanvraag “tijdelijk” aan te sluiten in het vijfde middelbaar in Kosovo. Ten overvloede stipt de Raad aan dat het “Kosovaars”, waar de gemachtigde het over heeft, niet bestaat en niet de officiële taal is in Kosovo.
 
Door de redenering in de bestreden beslissing, blijkt in geen geval dat de gemachtigde voldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van M.E. en dat hij zich op afdoende wijze de vraag heeft gesteld naar de praktische haalbaarheid en proportionaliteit van de vereiste om de aanvraag tot verblijfsmachtiging in het herkomstland in te dienen, hierbij rekening houdend met de leeftijd en de vraag of M.E. zich nog aan een verschillende en andere omgeving kan aanpassen, zoals vereist door de RvV aangehaalde rechtspraak van het Hof.
 
Evenmin blijkt hieruit dat op redelijke wijze is gemotiveerd door de gemachtigde waarom de  voorliggende situatie van M.E., die de gehele lagere school en tot het vijfde middelbaar in België heeft doorlopen en die stelt de taal van het herkomstland niet te kunnen schrijven of lezen, geen element is dat het bijzonder moeilijk maakt de aanvraag in het herkomstland in te dienen.
 
Een schending van artikel 8 van het EVRM, wat betreft het privéleven van M.E. en zijn hoger belang, en van het redelijkheidsbeginsel wordt in de aangegeven mate aangenomen.