Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 194.814 - 10-11-2017

Samenvatting

In casu weigert de verwerende partij het huwelijk van de verzoekende partij te erkennen overeenkomstig artikel 21 van het wetboek internationaal recht (hierna: WIPR), daar er sprake is van polygamie omdat de Nederlandse referentiepersoon op het ogenblik dat hij huwde reeds met iemand anders wettelijk samenwoonde. De verwerende partij verwijst in casu naar artikel 33, boek I van het Burgerlijk Wetboek van Nederland en naar artikel 147 van het Burgerlijk Wetboek van België.
 
(…)
 
Artikel 33, boek I van het Burgerlijk Wetboek van Nederland luidt als volgt:
“Een persoon kan tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden zijn.”
Voormelde bepaling heeft het uitdrukkelijk over het “huwelijk” en niet over het wettelijk samenwonen. Vooreerst wijst de Raad erop dat de verwerende partij niet aantoont op grond van welk wetsartikel een wettelijke samenwoning die in België afgesloten werd, in Nederland gelijkgesteld wordt met een huwelijk. Voorts wijst de Raad erop dat de verwerende partij niet aantoont dat de wettelijke samenwoning naar Belgisch recht überhaupt in Nederland en/of Guinee erkend wordt waardoor het een huwelijksbeletsel is.
 
Voorts verwijst de bestreden beslissing eveneens naar artikel 147 van het Burgerlijk Wetboek van België.
 
“Men mag geen tweede huwelijk aangaan voor de ontbinding van het eerste.”
 
Ook artikel 147 van het Burgerlijk Wetboek van België heeft het over het “huwelijk” en niet over het wettelijk samenwonen. Daarenboven bepaalt artikel 1476, §2 van het burgerlijk wetboek uitdrukkelijk dat de wettelijke samenwoning een einde neemt in het geval dat één van de partners overlijdt of in het huwelijk treedt of wanneer er een einde aan wordt gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1476, §2 van het burgerlijk wetboek. Er is bijgevolg geen beletsel dat een wettelijke samenwonende in het huwelijk treedt met zijn wettelijk samenwonende partner of met een derde. De wettelijke samenwoning houdt van rechtswege op ingeval één van de partners in het huwelijk treedt (P. SENAEVE, "Compendium van het Personen- en Familierecht: boekdeel 2", Leuven, Acco, 2009, 291).
 
Uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt niet dat de gemachtigde van de staatssecretaris effectief heeft nagegaan of het gegeven dat een persoon met Nederlandse nationaliteit die in België een wettelijke samenwoning afgesloten heeft, maakt dat de voorgelegde huwelijksakte kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde voor personen die de Nederlandse en Guineese nationaliteit bezitten. Bijgevolg maakt de verwerende partij niet aannemelijk dat er in hoofde van de verzoekende partij sprake is van polygamie.
 
De vaststelling van verwerende partij dat er geen gezinsleven bestaat dat beschermenswaardig is onder artikel 8 EVRM, is kennelijk onredelijk. In die mate is artikel 8 EVRM geschonden. Deze vaststelling leidt tot de vernietiging van de beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden. De overige aangevoerde schendingen behoeven geen verder onderzoek.