Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 268.141 - 11-02-2022

Samenvatting

Verzoeker, afkomstig uit Irak, diende in maart 2020 een VIB in. In juni 2021 neemt het CGVS een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en tot weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Verzoeker zou Irak hebben verlaten omwille van zijn betrokkenheid bij de problemen van zijn zus met haar voormalige schoonfamilie en schoonbroer, die lid is van de sjiitische Badr-organisatie.
Verzoeker beschikt over een littekenattest uit 2020 dat stelt dat verzoeker een litteken vertoont dat compatibel is met een schotwonde. De Raad herinnert eraan dat een arts vaststelling doet over de gezondheidssituatie van een patiënt en dat hij, rekening houdend met zijn bevindingen, vermoedens kan hebben over de oorzaak van de opgelopen verwondingen maar dat hij nooit met volledige zekerheid de precieze feitelijke omstandigheden en context kan schetsen waarin de letsels werden opgelopen. Er kan uit het littekenattest an sich geen objectief en causaal verband tussen het letsel van verzoeker en de door hem aangehaalde omstandigheden worden afgeleid.
Bijgevolg moet dit attest worden beoordeeld in samenhang met de verklaringen van verzoeker hierover. Een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dringt zich op, waarbij moet worden nagegaan of het aangehaalde vervolgingsrelaas door middel van geloofwaardige verklaringen in samenhang met het voorgelegde littekenattest voldoende aannemelijk wordt gemaakt. De Raad stelt echter vast dat wanneer het beperkt gewicht van het littekenattest wordt gezien in samenhang met de verklaringen van verzoeker die geenszins blijk geven van een coherent en geloofwaardig vluchtrelaas, verzoeker niet aannemelijk maakt dat zijn letsel zou zijn opgelopen in de door hem beschreven omstandigheden en context. Er kan evenmin aannemelijk worden gemaakt dat verzoeker bij terugkeer naar Irak opnieuw het slachtoffer kan worden van de gebeurtenissen die volgens hem aanleiding hebben gegeven tot de geattesteerde verwonding.
De Raad herinnert eraan dat een VIB niet zonder meer kan worden toegewezen omdat een gezinslid van verzoeker een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt. Er moet echter wel rekening worden gehouden met dergelijke bedreigingen waaraan een gezinslid van verzoeker is blootgesteld, teneinde te bepalen of de verzoeker wegens zijn familieband met die bedreigde persoon, zelf wordt bedreigd met vervolging of ernstige schade. Verzoeker kan echter niet aantonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, daar hij zijn betrokkenheid in de familiekwestie die heeft geleid tot de erkenning van zijn zus als vluchteling geenszins aannemelijk maakt.
Bovendien is de actuele situatie in Bagdad niet dermate ernstig voor soennieten dat verzoeker louter door zijn geloofsstrekking dreigt te worden geviseerd of vervolgd. De Raad stelt dan ook dat verzoeker in geval van een terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 48/4, §2, a) en b) van de Vreemdelingenwet. Verzoeker toont ook geen andere concrete persoonlijke kenmerken en omstandigheden aan waaruit blijkt dat hij een reëel risico loopt op foltering of onmenselijke of vernederende behandeling omdat hij specifiek wordt geviseerd.
De Raad betwist ook niet dat dat er in Irak een gewapend conflict is, maar concludeert dat er in de provincie Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar deze stad louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. De vraag rijst dan of verzoeker persoonlijke omstandigheden kan inroepen die de ernst van de bedreiging die voortvloeit uit het willekeurig geweld in Bagdad voor hem dermate verhogen dat er moet worden aangenomen dat bij een terugkeer hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. Het CGVS heeft hierbij vastgesteld dat verzoeker nalaat het bewijs te leveren dat hij specifiek wordt geraakt, om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld in Bagdad.
De RvV erkent bijgevolg verzoeker niet als vluchteling en weigert verzoeker de subsidiaire beschermingsstatus.