Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 268.145 - 11-02-2022

Samenvatting

Verzoekster, afkomstig uit Palestina, diende in augustus 2020 een VIB in. In september 2021 neemt het CGVS een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en tot weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Verzoekster is gehuwd met een man van Palestijnse origine, afkomstig uit Gaza, die als vluchteling werd erkend door de commissaris-generaal in februari 2019.
De RvV herinnert eraan dat elk VIB individueel moet worden beoordeeld en dat de toekenning van de vluchtelingenstatus aan een persoon niet noodzakelijk tot gevolg heeft dat ook aan diens familieleden een internationale beschermingsstatus moet worden verleend.
De Raad stelt dat overeenkomstig artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet aan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus kan worden toegekend wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Hieruit volgt dat enkel wanneer een situatie wordt gekenmerkt door het bestaan van een gewapend conflict én de aanwezigheid van willekeurig geweld, er toepassing kan worden gemaakt van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet.
De RvV maakt hierbij een onderscheid tussen twee situaties:

Een uitzonderlijke situatie waarin de mate van het willekeurig geweld in het lopende gewapende conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land, in voorkomend geval naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon
Een situatie waar er willekeurig geweld bestaat, maar waar de mate van het geweld niet dermate hoog is dat elke burger louter door zijn aanwezigheid in het betrokken land of het betrokken gebied een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon

De Raad herinnert er bij de tweede situatie aan dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat in zulke situatie rekening moet worden gehouden met de eventuele persoonlijke omstandigheden van de verzoeker die voor hem het risico, verbonden aan het willekeurig geweld, verhogen (Arrest Elgafaji nr. C465/07 van 17 februari 2009).
Het CGVS oordeelde dat geen van beide situaties aan de orde waren. De Raad stelt op haar beurt dat er sprake is van een gewapend conflict in de Gazastrook en dat de situatie wordt gekenmerkt door grote onveiligheid en een willekeurige staat van aanhoudend geweld. De Raad stelt dat het CGVS een tegenstrijdige motivering hanteert wanneer er enerzijds wordt onderzocht of er persoonlijke omstandigheden bestaan die de ernst van de bedreiging voortvloeiend uit het willekeurig geweld dermate verhogen dat verzoekster bij terugkeer naar Gaza een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van haar leven of persoon, maar anderzijds stelt dat men ‘momenteel’ niet kan spreken van een gewapend conflict. Indien er geen gewapend conflict zou zijn, moet er immers geen onderzoek worden gevoerd naar persoonlijke omstandigheden die het risico op een ernstige bedreiging van leven of de persoon verhogen.
De RvV komt echter tot de conclusie dat er heden in de Gazastrook geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig geweld in het kader van het gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat verzoekster louter door haar aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging voor haar leven of persoon. De Raad hield voor deze beoordeling rekening met:

De intensiteit van de gewapende confrontaties
Het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten
De duur van het conflict
De geografische omvang van de situatie
De daadwerkelijke bestemming in geval van terugzending naar het betrokken land of gebied
Het eventueel opzettelijk geweld dat door de strijdende partijen wordt uitgeoefend tegen burgers

De RvV oordeelt dan ook dat verzoekster zich in de tweede situatie bevindt. Er moet dus worden nagegaan of er voor haar persoonlijke omstandigheden voorhanden zijn die tot gevolg hebben dat zij, in vergelijking met een ander persoon, een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld, en dit zelfs wanneer het geweld haar niet meer dan een ander persoon specifiek viseert. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een verhoogde kwetsbaarheid, een verscherpte lokale vatbaarheid of een precaire socio-economische situatie tot gevolg heeft dat verzoekster een groter risico loopt dan andere burgers op een ernstige bedreiging van haar leven of persoon als gevolg van het willekeurig geweld. De familiewoning van verzoekster bevindt zich in de buurt van locaties van Hamas die regelmatig het doelwit zijn van Israëlische aanvallen. De Raad meent dan ook dat er sprake is van een verscherpte lokale vatbaarheid. Verzoekster geeft dus blijk van persoonlijke omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat zij een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De Raad herinnert er ook aan dat de bewijslast van de veiligheid en redelijkheid van de interne vluchtalternatieven bij de commissaris-generaal ligt.
Verzoekster verklaart ter terechtzitting dat haar ouders zich inmiddels elders hebben gevestigd. Er staat daardoor niet meer vast of er in hoofde van verzoekster bij terugkeer naar Gaza nog sprake is van een verscherpte lokale vatbaarheid. De RvV vernietigt dan ook de beslissing van het CGVS van september 2021 en zendt de zaak terug naar het CGVS voor verder onderzoek.