Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 239.572 - 11-08-2020

Samenvatting

Dat verzoeker, gelet op de Europese regelgeving, op basis van het verblijfsrecht dat zijn ouders en broers als begunstigden van internationale bescherming genieten in Spanje een afgeleide (verblijf)status moet bekomen, dat het dus in casu in beginsel aan Spanje toekomt om verzoeker, als minderjarig kind van begunstigden van internationale bescherming, minstens een verblijfsvergunning af te leveren die hem desgevallend tevens bescherming biedt tegen een mogelijke schending van het nonrefoulementbeginsel en dat het zodoende aan zijn ouders toekomt om de nodige stappen te zetten in Spanje met het oog op het regulariseren van zijn verblijf aldaar opdat hij er een verblijfsrecht kan genieten als familielid van een begunstigde van internationale bescherming, zoals wordt uiteengezet in de verweernota, ontslaat de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen echter niet van de plicht om zich uit te spreken over het door verzoeker in eigen naam in België ingediende verzoek om internationale bescherming. Uit de lezing van de notities van het persoonlijk onderhoud, dat gezien verzoekers bijzonder jeugdige leeftijd integraal werd gehouden met zijn ouders, alsook de motivering van de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers eventuele nood aan internationale bescherming uitsluitend werd onderzocht en beoordeeld ten aanzien van Spanje. De commissaris-generaal voor de vluchtelingen oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk maakt dat hij niet kan rekenen op de bescherming van de Spaanse autoriteiten, dat hij bovendien geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade ten opzichte van Spanje aannemelijk maakt en dat hij aldus geen nood aan internationale bescherming in België aannemelijk maakt. De Raad wijst er te dezen echter nogmaals op dat verzoeker actueel in Spanje geen internationale bescherming geniet, benadrukt dat een verblijfsrecht als familielid van een begunstigde van internationale bescherming dat verzoeker gelet op de Europese regelgeving in Spanje moet kunnen verkrijgen geenszins kan gelijkgesteld worden aan een internationale beschermingsstatus, zelfs niet indien deze verblijfsvergunning bescherming biedt tegen een mogelijke schending van het non-refoulementbeginsel, stelt vast dat de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen overigens niet heeft geoordeeld dat verzoeker reeds reële bescherming geniet in een eerste land van asiel in de zin van artikel 57/6, § 3, eerste lid, 1° van de Vreemdelingenwet, noch dat Spanje voor verzoeker als veilig derde land in de zin van artikel 57/6/6 kan worden beschouwd doch integendeel verzoekers verzoek om internationale bescherming ten gronde werd onderzocht, en brengt in herinnering dat de nood aan bescherming geboden door de artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet aldus moet getoetst worden ten aanzien van het land of de landen van de nationaliteit van de verzoekende partij, in casu Syrië. Een dergelijk onderzoek werd in casu niet gevoerd. Verzoekers ouders werden tijdens het persoonlijk onderhoud niet bevraagd over een vrees voor hun zoon ten aanzien van Syrië en het administratief dossier bevat te zake geen enkele landeninformatie zodat het voor de Raad onmogelijk is om te beoordelen of verzoeker actueel in de regio van herkomst van zijn ouders, Sarakeb in de provincie Idlib, een gegronde vrees voor vervolging zou hoeven te koesteren zoals bepaald in artikel 1, A (2) van het Verdrag van Genève en artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet dan wel of hij er een reëel risico loopt op het lijden van ernstige schade in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
 
In acht genomen wat voorafgaat en mede in aanmerking genomen dat de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de nodige onderzoeksbevoegdheid ontbeert, ontbreekt het de Raad aldus aan essentiële elementen om te komen tot de in artikel 39/2, § 1, tweede lid, 1° van de Vreemdelingenwet bedoelde bevestiging of hervorming zonder aanvullende onderzoeksmaatregelen te moeten bevelen. Bijgevolg dient de bestreden beslissing overeenkomstig artikel 39/2, § 1, tweede lid, 2° van de Vreemdelingenwet te worden vernietigd.