Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 205.182 - 12-06-2018

Samenvatting

Ter terechtzitting wijst de Raad erop dat verzoekster beschikt over een A-kaart nu zij een verblijfsmachtiging verkregen heeft op 29 maart 2018 volgend op een aanvraag van 27 december 2017 geldig voor een jaar op grond van de artikelen 9bis en 13 van de Vreemdelingenwet. Dit blijkt uit de recente informatie verkregen van verweerder op grond van artikel 39/62 van de Vreemdelingenwet.
 
De Raad stelt bijgevolg de vraag naar het belang bij huidig beroep.
 
Overeenkomstig artikel 39/56, eerste lid van de Vreemdelingenwet kan de vreemdeling slechts beroepen voor de Raad brengen als hij doet blijken van een benadeling of een belang.
 
Volgens vaststaande rechtspraak van de Raad van State moet het belang persoonlijk, rechtstreeks, actueel en geoorloofd zijn (RvS 4 augustus 2005, nr. 148.037) en moet verzoekster het bestaan van een belang aantonen (RvS 13 februari 2015, nr. 230.190). Opdat zij een belang zou hebben bij de vordering volstaat het niet dat verzoekster gegriefd is door de bestreden rechtshandeling en dat zij nadeel ondervindt. De vernietiging van de bestreden beslissing moet verzoekster bovendien enig voordeel verschaffen en dus een nuttig effect sorteren.
 
De Raad wijst ter zitting op de actuele situatie van verzoekster en vraagt of dit een invloed heeft op het huidig ingestelde beroep tegen de beslissing waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf omwille van medische redenen ongegrond werd verklaard. De raadsvrouw van verzoekster stelt dat verzoekster slechts beschikt over een jaarlijks te verlengen tijdelijke verblijfsmachtiging onder voorwaarden. Zij volhardt om deze reden in het beroep.
 
De Raad volgt verzoekster waar zij stelt dat haar huidige verblijfsmachtiging een tijdelijk verblijf betreft zonder zekerheid van verlenging. Het verblijf onder de A-kaart is precair nu verzoekster dient te voldoen aan de in artikel 9bis van de Vreemdelingenwet gestelde verblijfsvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn fundamenteel verschillend van de verblijfsvoorwaarden, gesteld voor de toekenning en verlenging van een verblijfsaanvraag conform artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Hierbij kan er bovendien op gewezen worden dat voor een vreemdeling die stelt te lijden aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor haar leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in haar land van herkomst of het land waar zij verblijft, een verblijfsmachtiging conform artikel 9ter van de Vreemdelingenwet haar een groter voordeel kan opleveren dan de verblijfsmachtiging dewelke zij heeft verkregen op een andere grond (cf. RvS 8 december 2015, nr. 233.168; het verkregen verblijf in casu betrof een verblijf als student). De Raad wijst erop dat artikel 13, § 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet voorziet in de toekenning van een onbeperkt verblijfsrecht voor vreemdelingen die reeds 5 jaar een verblijfsmachtiging op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet genieten. Dit geldt niet voor een verblijfsmachtiging op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet. Verzoekster heeft bovendien belang bij de mogelijkheid een verblijfsmachtiging op grond van beide voorgaande rechtsgronden te verkrijgen, zodat zij indien de verlenging van haar A-kaart niet wordt toegekend, zij alsnog een vangnet heeft om haar legaal verblijf verder te kunnen zetten op grond van een eventueel verblijf op basis van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet. Er kan worden opgemerkt dat dit vangnet van een medisch verblijf niet steeds kan worden verkregen middels een nieuwe verblijfsaanvraag conform artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, gelet op het gestelde in artikel 9, § 3, vijfde lid van de Vreemdelingenwet, dat voorziet dat een volgende verblijfsmachtiging op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet onontvankelijk kan worden verklaard (cf. RvS 8 december 2015, nr. 233.168).
 
Gelet op het voorgaande behoudt verzoekster het wettelijk vereiste belang bij huidig beroep.