Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 222.504 - 12-06-2019

Samenvatting

Vervolgens kan de Raad slechts samen met de verzoekende partijen vaststellen dat de gemachtigde een kringredenering hanteert en niet concreet ingaat op de specifiek door de verzoekende partijen in hun aanvraag van 27 juli 2018 om machtiging tot verblijf ingeroepen elementen in dit verband.
 
De verzoekende partijen hebben er in de voormelde aanvraag inderdaad op gewezen dat zij hun aanvraag bij de Belgische ambassade te Sofia in Bulgarije moeten doen, want dat er in Kosovo geen Belgische ambassade aanwezig is en het diplomatiek kantoor in Pristina niet bevoegd zou zijn voor aanvragen tot verblijfsmachtiging op basis van de vreemdelingenwet. De Raad stelt vast dat de gemachtigde op zich niet betwist dat de verzoekende partijen hun aanvraag bij de Belgische ambassade te Sofia, Bulgarije zouden moeten indienen, wanneer hen niet wordt toegelaten deze aanvraag in België in te dienen.
 
Verder hebben de verzoekende partijen er inderdaad op gewezen dat zij een visum zouden moeten bekomen om Bulgarije legaal te betreden om het verzoek tot verblijfsmachtiging te doen en dat hier sprake is van een administratieve onmogelijkheid, aangezien dit voor hen zowel financieel als materieel onmogelijk is om eerst een visum te bekomen. Zij hebben daarbij gewezen op hun beperkte financiële middelen om te overleven, waardoor een reis naar Bulgarije, die gepaard gaat met heel wat administratief werk, financieel niet haalbaar is. Vervolgens hebben zij, zoals ook aangegeven in het huidig verzoekschrift, gewezen op het feit dat zij Kosovo in 2006 (de eerste verzoekende partij) en 2009 (de tweede verzoekende partij) ontvlucht zijn, op hun verblijf van elf respectievelijk negen jaar in België en het gebrek aan banden met Kosovo. Daarnaast hebben zij gewezen op de relatief jonge leeftijd van de in België geboren kinderen en hun rechten vervat in een aantal bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen te New York op 20 november 1989 en goedgekeurd bij wet van 25 november 1991.
 
De gemachtigde wijst in de bestreden beslissing vooreerst op het feit dat “de voorwaarden” voor al hun landgenoten gelden. Het is niet duidelijk of de gemachtigde hiermee slechts doelt op het feit dat alle Kosovaren zich tot de Belgische ambassade te Sofia, Bulgarije moeten richten, of tevens op het feit dat zij een visum moeten bekomen om op legale wijze Bulgarije te betreden. De gemachtigde verwijst immers naar de aangehaalde visumvereiste met de inleidende zinsnede “ze beweren”. Anderzijds blijkt uit de betrokken motivering op zich niet dat de gemachtigde zou betwisten dat het bekomen van een visum voor Bulgarije vereist is om aldaar een verblijfsmachtiging op grond van de vreemdelingenwet te kunnen aanvragen. Wat er ook van zij, de gemachtigde concludeert uit het gegeven dat “de voorwaarden” voor alle landgenoten van de verzoekende partijen gelden, dat er voor de verzoekende partijen geen uitzondering kan worden gemaakt, “daar ze geen buitengewone omstandigheden aantonen”. De verzoekende partijen kunnen echter gevolgd worden waar zij stellen dat dit een kringredenering betreft. Het ingeroepen element is volgens de gemachtigde immers geen buitengewone omstandigheid, omdat de verzoekende partijen geen buitengewone omstandigheden aantonen, waardoor geen uitzondering voor hen kan gemaakt worden op voorwaarden die voor alle Kosovaren gelden. Nergens zet de gemachtigde echter uiteen waarom de door de verzoekende partijen ingeroepen elementen, op grond waarvan het volgens hen financieel en materieel onmogelijk is om een visum in Kosovo aan te vragen om zich naar Bulgarije te kunnen begeven en tevens om de reis naar Bulgarije met het hele gezin te maken, geen buitengewone omstandigheden zouden zijn. De loutere verwijzing dat “de voorwaarden” gelden voor alle Kosovaren kan niet als een afdoende motivering worden beschouwd. De verzoekende partijen hebben in hun aanvraag van 27 juli 2018 immers niet louter algemeen aangehaald dat zij als Kosovaren de verblijfsaanvraag in Sofie, Bulgarije zouden moeten doen, maar tevens specifiek uiteengezet waarom dit voor hen financieel en materieel onmogelijk zou zijn. De gemachtigde verwijst in dit verband slechts naar het feit dat de verzoekende partijen beweren “dat ze daartoe eerst een visum moeten bekomen om op legale wijze Bulgarije te betreden, wat voor hen zowel financieel als materieel onmogelijk is”, maar gaat vervolgens niet concreet in op de in de aanvraag uitdrukkelijk ingeroepen elementen. Het is dan ook niet duidelijk waarom hij besluit dat de verzoekende partijen “geen buitengewone omstandigheden aantonen”, waardoor voor hen geen uitzondering kan worden gemaakt.