Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 236.800 - 12-06-2020

Samenvatting

Hoewel de verwerende partij in beginsel kan worden gevolgd waar zij stelt dat de bewijslast bij het indienen van een aanvraag bij de aanvrager ligt, moet in casu dus worden vastgesteld dat hem niet werd gevraagd om documenten bij te brengen die de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn echtgenote zouden kunnen aantonen. Aangezien het bewijs van een afhankelijkheidsrelatie niet voortvloeit uit de wettelijke bepalingen, maar uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, staat het niet vast dat verzoeker wist of diende te weten dat hij hierover stukken moest neerleggen, en kwam het aan het bestuur toe om, indien zij hierover bijkomende informatie wenste, dit duidelijk aan te geven in de bijlage 19ter. Dit is niet gebeurd. Verder blijkt uit niets dat verzoeker kon bevroeden dat verklaringen die hij meer dan twee jaar eerder had afgelegd in context die geen uitstaans had met enige verblijfsaanvraag, hem in het kader van het huidige besluitvormingsproces zouden worden tegengeworpen, zodat hem niet kan worden verweten hierop niet te hebben geanticipeerd.
 
De afhankelijkheidsrelatie tussen verzoeker en zijn echtgenote wordt door de verwerende partij beoordeeld op grond van “een interview op 16/02/2017 in de gevangenis van Beveren”.
 
In het kader van dit interview verklaarde hij, gevraagd naar zijn duurzame relatie : “Ik ben gescheiden en heb een vrouw in Marokko nu en met haar eveneens een kind”. Verder wordt in het verslag gesteld: “Hij wil absoluut terugkeren naar Marokko. “Mijn vrouw ziet niet naar mij om. Ik ben dan ook van haar gescheiden en wil mijn leven in Marokko verderzetten met een andere vrouw.”
 
Hoewel het de verwerende partij niet ten kwade kan worden geduid dat zij de eerdere verklaringen van verzoeker betrekt in het besluitvormingsproces, moet zij daar op een zorgvuldige wijze mee omgaan.
 
Verzoeker legde, zoals reeds gezegd, bij het indienen van zijn aanvraag zijn huwelijksakte voor. Uit niets blijkt dat hij en zijn echtgenote wettelijk gescheiden zijn, en dat is ook niet wat de verwerende partij laat gelden in de bestreden beslissing.
 
In het administratief dossier bevindt zich een document, ondertekend door de gemachtigde die ook de bestreden beslissing heeft ondertekend, gedateerd op dezelfde datum als deze van de bestreden beslissing, waarin het volgende wordt vermeld:
“Betrokkene vraagt via volmacht gezinshereniging aan met zijn echtgenote van Nederlandse nationaliteit. Samen hebben ze 4 kinderen.
Betrokkene heeft op 10/08/2015 een KB tot uitzetting gekregen betekend op 21/08/2015.
Betrokkene zit nog in de gevangenis tot 2022.
= weigering omwille van het KB- inreisverbod”
 
Hieruit blijkt dat op het ogenblik dat de bestreden beslissing werd genomen, de verwerende partij ervan op de hoogte was dat verzoeker, samen met de referentiepersoon, 4 kinderen had. Uit de stukken die verzoeker bij zijn verzoekschrift voegt, blijkt dat de kinderen werden geboren in 2005, 2008, 2011 en 2018. Het vierde kind werd dus geboren op 1 juni 2018, en dus een jaar en drie en een halve maand nadat verzoeker in februari 2017 de verklaringen waarop het geviseerde motief over de afhankelijkheidsrelatie steunt, aflegde. Drie dagen nadat de bestreden beslissing werd genomen werd overigens nog een vijfde kind geboren.
 
Aangezien de verwerende partij bij het nemen van de bestreden beslissing op de hoogte was van het feit dat verzoeker en de referentiepersoon op dat ogenblik “samen […] 4 kinderen [hebben]”, en het vierde kind werd geboren geruime tijd na de verklaringen die hij in februari 2017 had afgelegd, heeft de verwerende partij onzorgvuldig gehandeld door zonder meer terug te vallen op deze verklaringen  om de afhankelijkheidsrelatie te beoordelen. Immers, de latere geboorte van een gezamenlijk vierde kind, zou in alle redelijkheid vragen hebben moeten doen rijzen over het actuele karakter van de verklaringen die verzoeker in 2017 aflegde over de aard van zijn relatie met zijn echtgenote.