Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 226.086 - 13-09-2019

Samenvatting

In casu heeft de verwerende partij de aanvraag van verzoekende partij om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet onontvankelijk verklaard omwille van de vaststelling dat de verzoekende partij niet zou hebben aangetoond dat er buitengewone omstandigheden zijn.In haar aanvraag van 6 februari 2019 heeft de verzoekende partij onder meer de volgens haar extreem precaire en delicate situatie in Venezuela aangevoerd als buitengewone omstandigheid. Men zou er volgens de verzoekende partij geen eten meer kunnen kopen, het geld zou er niets meer waard zijn, en de prijzen van levensmiddelen zouden de hoogte in geschoten zijn. De politieke en veiligheidssituatie in Venezuela zouden haar volgens de verzoekende partij verhinderen er naar terug te keren.De bestreden beslissing bevat expliciete motieven waarom de verwerende partij in casu de door de verzoekende partij aangehaalde situatie in Venezuela niet aanvaard als buitengewone omstandigheid. Deze motieven luiden als volgt: (…)Uit deze motivering blijkt dat de verwerende partij van de verzoekende partij, opdat zij zou aantonen dat er in deze sprake zou zijn van buitengewone omstandigheden, verwacht dat zij aantoont dat haar “leven in gevaar zou zijn”. de verwerende partij verwijst naar rechtspraak van de Raad die betrekking heeft op een risico op marteling of onmenselijke of mensonterende behandelingen, of met andere woorden artikel 3 van het EVRM. De verwerende partij verwijst verder ook naar artikel 48/4 van de vreemdelingenwet, dat betrekking heeft op een reëel risico op ernstige schade in het kader van de behandeling van een asielaanvraag. De verwerende partij heeft het verder nog over de beoordeling van het Commissariaat-generaal met betrekking tot de afwezigheid van een reëel risico op ernstige bedreiging van het leven of de persoon als gevolg van willekeurig geeld in het kader van een gewapend conflict. De Raad volgt de verzoekende partij waar zij stelt dat deze beoordeling van de verwerende partij van de notie ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 9bis van de vreemdelingenwet, veel te beperkend is. Uit bovenstaande bespreking is echter gebleken dat ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 9bis van de vreemdelingenwet omstandigheden zijn die het voor een vreemdeling zeer moeilijk of zelfs onmogelijk maken om een beroep te doen op de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire post in het land van herkomst. Het is duidelijk dat er, zoals de verzoekende partij terecht opmerkt, er ook nog vele andere omstandigheden van die aard kunnen zijn zonder dat zij een gevaar voor het leven van de verzoekende partij betekenen. Door de betekenis van het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ in de zin van artikel 9bis van de vreemdelingenwet te verengen tot omstandigheden die een gevaar voor het leven van de verzoekende partij uitmaken of een schending van artikel 3 van het EVRM uitmaken, heeft de verwerende partij artikel 9bis van de vreemdelingenwet geschonden.