Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 269.663 - 14-03-2022

Samenvatting

De echtgenoot van verzoekster is een erkend vluchteling. Hij is gevlucht uit Eritrea. Verzoekster dient, samen met de gezamenlijke kinderen, een aanvraag tot gezinshereniging in maar dit gebeurt niet binnen de wettelijke termijn van één jaar. Deze laattijdige indiening is volgens verzoekster te wijten aan het feit dat de Belgische ambassade in Addis Abeba, Ethiopië, na de tijdelijke heropening van de grenzen, administratief overbelast was.
Doordat de aanvraag aldus te laat werd ingediend, moest het gezin aan bijkomende voorwaarden voldoen onder andere inzake behoorlijke huisvesting. Het probleem daarbij was dat de studio slechts één slaapkamer bevat en volgens verweerder bijgevolg niet geschikt is voor een gezin met twee kinderen. De twee andere bijkomende voorwaarden zijn dat er voldoende bestaansmiddelen moeten zijn alsook een ziekteverzekering. Daarnaast stelde verweerder vast dat de verwantschap niet kan worden bewezen daar er geen huwelijksakte en geboorteaktes voorhanden zijn. Volgens verzoekster is er daaromtrent sprake van een communicatiefout tussen de ambassade en de visumpartner.
Over het geschilpunt van de laattijdige indiening had de Raad zich reeds uitgesproken. Door de motivering van verweerder op dat punt opnieuw te bekritiseren, schendt verzoekster het gezag van gewijsde van dat arrest. Tevens dient vastgesteld te worden dat de kritiek die verzoekende partij thans aanvoert in wezen geen betrekking heeft op nieuwe feiten die een verandering van omstandigheden met zich meebrengen en die zich gemanifesteerd hebben na de vernietiging van de eerdere weigeringsbeslissing.
Aangaande de voorwaarde van behoorlijke huisvesting volgt de Raad het betoog van verzoekende partij. Volgens de Raad kan uit het enkele gegeven dat een verhuurder zelf van oordeel is dat het goed maar door twee personen mag betrokken worden niet worden afgeleid dat dit goed niet zou voldoen aan de voorwaarde van ‘behoorlijke huisvesting’ wat betreft oppervlakte en volume indien zich daar meer dan twee personen vestigen. Op dit punt is er een schending van de materiële motiveringsplicht.
Wat ten slotte het bewijs van verwantschap betreft stelt de Raad vast dat het niet is uitgesloten dat er wel degelijk iets is misgelopen met de communicatie. Daarnaast merkt de Raad op dat verwerende partij geen moeite heeft gedaan om contact op te nemen met de ambassade om de waarachtigheid van het gestelde door verzoekster te achterhalen. De Raad besluit ook op dit punt tot een schending van de materiële motiveringsplicht. De bestreden beslissing wordt vernietigd.