Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 269.671 - 14-03-2022

Samenvatting

Verzoekster, van Armeense nationaliteit, dient een verblijfsaanvraag in als familielid van een burger van de Unie, met name haar Nederlandse minderjarige dochter. Deze aanvraag  voor een verblijf van meer dan drie maanden werd door verweerder geweigerd. Er bestaat onduidelijkheid over de vaststelling van de verwantschapsband tussen moeder en kind. Het kind werd namelijk erkend door een ander persoon dan verzoekster. Echter zou uit een DNA-test gebleken zijn dat verzoekster toch de biologische moeder is.
Verweerder haalt aan dat er een geboorteakte is. Het bevat echter niet de juiste gegevens. Verweerder verwijt verzoekster niets te hebben gedaan om de geboorteakte in Nederland te laten verbeteren. Verweerder baseert zich in zijn beslissing op deze geboorteakte en maakt duidelijk dat enkel de wettelijke ouders, en dus niet de biologische ouders, aanspraak kunnen maken op een verblijfsrecht.
De Raad brengt in herinnering dat verzoekster, die gezinshereniging beoogt, haar familieband met de Unieburger moet bewijzen. Het is zo dat de wetgever prioriteit geeft aan officiële documenten boven een DNA-analyse en dus aan het juridisch ouderschap boven het biologisch ouderschap. De verweerder stelt juist dat een geldige geboorteakte voorhanden is, reden waarom hij de DNA-analyse niet in overweging neemt. Volgens de Raad had verzoekster de kans om de geboorteakte te laten verbeteren. Ze heeft dit niet gedaan en daardoor heeft ze niet voldaan aan haar samenwerkingsplicht waardoor de nationale autoriteiten het verzoek mogen afwijzen. Bestreden beslissing is proportioneel. Het gaat niet gepaard met een verwijderingsmaatregel en aan verzoekster wordt de mogelijkheid geboden om alsnog, weliswaar met een verbeterde geboorteakte, een nieuwe aanvraag in te dienen. Tot slot schaadt de beslissing het hoger belang van het kind niet aangezien de gezinscel tussen verzoekster en het kind niet in het gedrang komt. Aldus wordt het annulatieberoep verworpen.