Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 221.123 - 14-05-2019

Samenvatting

Hoewel uit de motieven van de bestreden beslissing kan vastgesteld worden dat de verwerende partij rekening heeft gehouden met de aan de verzoekende partij door de onderzoeksrechter opgelegde voorwaarden – waarbij zij aldus meent dat de verzoekende partij voorzien van de nodige identiteitsstukken kan terugkeren naar België teneinde te voldoen aan het gerechtelijk dossier – kan, in het licht van de voormelde feitelijke gegevens, echter niet vastgesteld worden dat deze motieven afdoende zijn.
 
Immers blijkt uit de motieven van de bestreden beslissing niet op welke wijze de verzoekende partij na tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing – gelet op het feit dat de onmiddellijke aanwezigheid van de verzoekende partij op het Belgische grondgebied wordt vereist voor het gerechtelijk onderzoek – praktisch kan ingaan op elke politionele en/of gerechtelijke uitnodiging en loyaal haar medewerking kan verlenen aan het gerechtelijk onderzoek. Gelet op voorgaande vaststellingen en gelet op het inreisverbod dat op 21 januari 2018 ten aanzien van de verzoekende partij werd genomen en waarnaar de verwerende partij ook verwijst in de bestreden beslissing, is de louter theoretische vaststelling in de bestreden beslissing dat de verzoekende partij voorzien van de nodige identiteitsstukken kan terugkeren naar België teneinde te voldoen aan het gerechtelijk dossier, niet afdoende om de bestreden beslissing te kunnen schragen.
 
Dit klemt des te meer nu uit de stukken van het administratief dossier en uit de stukken voorgelegd door de verwerende partij, die dateren van na de bestreden beslissing, blijkt dat het parket van de Procureur des Konings, Gent, op 2 augustus 2018 een negatief advies verleent over de voorgehouden verwijdering van het grondgebied van de verzoekende partij, waarbij verduidelijkt wordt dat de verzoekende partij het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek bij onderzoeksrechter V.W. te Gent, dat zij mits betaling van een borgsom werd vrijgelaten onder de voorwaarden zoals hierboven reeds beschreven, dat op 30 juli 2018 de borgsom effectief ontvangen werd en door het parket de opdracht werd gegeven aan de gevangenisdirecteur om de verzoekende partij in vrijheid te stellen.
 
Voorts wordt vermeld dat conform de richtlijnen een gerechtelijk onderzoek gevorderd werd lastens de verzoekende partij wegens ‘poging doodslag’ en dat het schietincident bij het parket in vooronderzoek is gebleven, dat op de avond van de feiten een afstapping plaats heeft gevonden waarbij de onderzoeksrechter aanwezig was in het kader van haar gerechtelijk onderzoek, doch niet de verzoekende partij of haar advocaat, dat beide onderzoeken nog niet zijn afgerond. Het parket wijst erop dat de feiten van die aard zijn dat een reconstructie noodzakelijk zou kunnen zijn, maar dat dit nog niet gepland is en er nog geen zekerheid is dat de onderzoeksrechter dit gaat plannen, dat daarnaast het openbaar ministerie nog geen kennis heeft kunnen nemen van de integrale inhoud van het gerechtelijk onderzoek en evenmin een standpunt heeft kunnen innemen over het al dan niet bewezen zijn van de mogelijke tenlasteleggingen, dat zij dan ook bij een lezing van het dossier van mening kan zijn dat een reconstructie aangewezen is, dat ook de verdachte(n) en de burgerlijke partij(en) de mogelijkheid hebben om bijkomende onderzoeksdaden (waaronder een reconstructie) te vragen in beide of één van de dossiers. Het parket schrijft dat een eventuele reconstructie en/of bijkomend verhoor en/of onderzoek
de facto onmogelijk zou worden indien de verzoekende partij zou uitgewezen worden, dat de verzoekende partij op deze manier ook haar voorwaarden niet zou kunnen naleven. Het openbaar ministerie meent dan ook, zo blijkt uit haar negatief advies, dat het niet aangewezen is om de verzoekende partij nu al uit te wijzen.
 
In antwoord op voormeld schrijven stelt de verwerende partij in een mail van 7 augustus 2018 dat de verzoekende partij nog niet is geïdentificeerd wat betekent dat een identificatievraag aan de Marokkaanse overheden dient gesteld te worden, dat het minstens 45 dagen duurt alvorens een positief antwoord kan verwacht worden. De verwerende partij stelt voor dat de verzoekende partij, zolang er geen duidelijkheid bestaat over haar identiteit en nationaliteit, ter beschikking blijft van de Dienst Vreemdelingenzaken en dat het openbaar ministerie, gezien de verzoekende partij in het gesloten centrum zit, ten allen tijde in functie van de onderzoeksdaden, mits kantschrift, de verzoekende partij kan laten horen of laten uithalen met het oog op de reconstructie of andere zaken. De verwerende partij stelt nog dat van zodra de verzoekende partij geïdentificeerd is, het openbaar ministerie op de hoogte wordt gesteld en zij de vraag om niet te verwijderen zal herbekijken.
 
Het feit dat het bestuur zich middels het schrijven ertoe verbonden heeft het parket op de hoogte te stellen van het verdere verloop van de identificatieprocedure en eveneens het parket heeft verzocht om het bestuur op de hoogte te houden van het al dan niet inplannen van een reconstructie als verdere onderzoeksdaad, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat de bestreden beslissing, gelet op de feitelijke omstandigheden van de zaak, niet afdoende gemotiveerd werd. In het schrijven van de verwerende partij wordt gewag gemaakt van de werkwijze die gehanteerd zal worden – en die afgesproken werd tussen de verwerende partij en het parket – zolang de identificatieprocedure loopt. Uit het schrijven blijkt niet in concreto op welke wijze de verzoekende partij, na het aflopen van de identificatieprocedure en bij het tenuitvoerleggen van de bestreden beslissing, kan voldoen aan het gerechtelijk dossier. De mededeling van het bestuur aan het parket neemt de  ongerustheid niet weg dat de verzoekende partij omwille van de bestreden beslissing niet zou kunnen voldoen aan de voorwaarden opgelegd in de beschikking van de onderzoeksrechter. Immers wordt in de voormelde mededeling vermeld dat de vraag van het parket herbekeken zal worden, doch wordt niet aangegeven dat indien na de identificatieprocedure de aanwezigheid van de verzoekende partij op het Belgische grondgebied nodig wordt geacht door het parket of de onderzoeksrechter met het oog op het gerechtelijk onderzoek, de tenuitvoerlegging van de verwijderingsmaatregel wordt opgeschort of de bestreden beslissing wordt ingetrokken.
 
Met de stelling van de verwerende partij in de mail van 7 augustus 2018 dat van zodra de verzoekende partij geïdentificeerd is, het openbaar ministerie op de hoogte wordt gesteld en zij de vraag om niet te verwijderen zal herbekijken, lijkt de verwerende partij echter wel aan te geven dat in casu de door het parket of de onderzoeksrechter nodig geachte onmiddellijke aanwezigheid op het grondgebied van de verzoekende partij in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek een element is waarmee rekening dient gehouden te worden in het licht van een verwijderingsbeslissing.